De Nieuwe Taalgids. Jaargang 41
(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
de kenners van de Nieuwe Gids-kring is de bijdrage van P.H. van Moerkerken over Het Witsenhuis en zijn kunstenaarskring en het opstel van F.P. Huygens over Het schilder-dichterschap van Jacobus van Looy. - S.P. Uri bespreekt Ary Prins als schilder. Ook schrijvers die illustraties maakten bij eigen werk komen ter sprake b.v. Bilderdijk graficus (door J.M. Prange). Daarbij zouden ook Hofdijk, Cremer en voor het Zuiden Stijn Streuvels in aanmerking gekomen zijn. Verder is in een aantal bijdragen gelet op vriendschap en wederzijdse invloed van schrijvers en schilders. Daarbij missen wij Bosboom, die het werk van zijn vrouw illustreerde. - Samengaan van Dichterschap en kunsthistorie wordt opgemerkt bij F. Schmidt Degener; verband tussen beeld en woord ook bij R.N. Roland Holst. - In oudere tijd verplaatsen ons de bijdragen over Constantijn Huygens en de schilders van zijn tijd, door H.E. van Gelder, en over Vondel en de schilders van zijn tijd, door W. Asselbergs. - Als aanhangsel volgen enige notities: Schilders over schrijvers en Schrijvers over schilders.
Een belangrijke handschriften-catalogus. Dr G.J. Lieftinck, conservator aan de Leidse Universiteitsbibliotheek en beheerder van de verzameling-De Vreese heeft een nuttig werk verricht door de handschriften van de Maatschappij der Ned. Letterkunde (No. 168-360) op nieuw te catalogiseren (Leiden - E.J. Brill - 1918, XXII + 236 blz.). Van die taak heeft hij zich voortreffelijk gekweten: uiterlijk en innerlijk is de beschrijving afdoende. Interessant is in de inleiding de rubriek waarin het schrift behandeld is, daarbij zijn bladzijden met de verschillende lettertypen gereproduceerd. Dit eerste deel wekt goede verwachting omtrent de vervolgen.
Uit de voorgeschiedenis van het beleefde pronomen u. In de bundel Verzamelde Opstellen voor Prof. J.H. Scholten (Amsterdam 1947) leverde G.G. Kloeke een korte bijdrage over dit onderwerp. Hij wijst op een merkwaardige passage in een Hollandse grammatica van een Schot, Dr Edward Richardson (1677), waar gesproken wordt van ‘Du or ghy or u.’ Bewijskracht meent hij ook toe te kunnen kennen aan een nog ander u-citaat, nl. uit een brief van Marie van Reigersberch, dus uit de eerste helft van de zeventiende eeuw.
Ruusbroec's ‘Geestelijke Bruiloft’ in modern Nederlands. Na Dr H.W.E. Moller en François Erens heeft Pater Ant. Ariaens S.V.P. opnieuw getracht Ruusbroec's meesterwerk door modernisering van de Middelnederlandse taal gemakkelijker toegankelijk te maken. Zijn bewerking, aanvankelijk ondernomen ten gerieve van een kleine kring van geestelijke personen, is nu in een zeer verzorgde druk verschenenGa naar voetnoot1). In de moderne gedaante is dit werk, getuigend van grote zorg en toewijding, vlot leesbaar, al mist het de bekoring van Ruusbroec's taal en stijl. Behoudens enkele kleinighedenGa naar voetnoot2) is de schrijver met het | |
[pagina 90]
| |
Mnl. taalgebruik voldoende vertrouwdGa naar voetnoot1). Verklarende voetnoten zijn slechts op enkele plaatsen toegevoegd.
Die Groot Afrikaanse Woordeboek. De hoofdredacteur Dr P.C. Schoonees heeft een beknopte brochure samengesteld - waarschijnlijk overdruk van een of meer artikeltjes - waarin hij een uiteenzetting en een verantwoording geeft van de zware taak die de bewerkers van het Woordeboek op zich genomen hebben. De bedoeling is, de gehele woordenschat van het levende Afrikaans zo volledig mogelijk bijeen te brengen en te boek te stellen. Hij begint met een beroep op veler medewerking en vergelijkt de opvatting van M. de Vries met de zijne. Dan gaat hij de voorgeschiedenis na, die een ware lijdensgeschiedenis geworden is. Reeds in 1920 nam Prof. J.J. Smith het initiatief en sedert wijdde hij er zijn beste krachten aan, totdat hij in 1945 om gezondheidsredenen het werk moest staken. Door gebrek aan finantiële en morele steun was het omvangrijke materiaal nog slechts ten dele bewerkt. Nu is er intussen kans gekomen op krachtige voortzetting, zodat er mogelijkheid ia dat de eerste aflevering tegen het einde van 1948 zal verschijnen. Van welke beginsels de redactie uitgaat wordt uitvoerig uiteengezet, terwijl ten slotte enige Moeilikhede en flaters van die woordeboekmakers te berde gebracht worden.
De taal der Limburgers. In beknopte vorm schreef Dr Wim Roukens een onderhoudend pleidooi voor zijn moedertaal, met deze titel (Nijmegen - Uitgeverij De Koepel - 1947; 75 blz. Prijs f 3,90). Het is wetenschappelijk verantwoord, maar tevens boeiend voor een groter publiek van belangstellenden in dit ‘taalgrenslandschap’. Welkom is de medeling van de schrijver dat hij ‘dit werkje spoedig door een uitvoeriger en meer diepgaande publicatie hoopt te laten volgen.’
Verzamelde Opstellen, geschreven door oud-leerlingen van Prof. Dr J.H. Scholte (Amsterdam - J.M. Meulenhoff - 1947; 364 blz. Prijs geb. f 12.50). Deze rijk geschakeerde bundel, een afscheidsgeschenk aan de vereerde leermeester, is ingeleid door Prof. Dr Th.C. van Stockum. De opstellen bewegen zich grotendeels op het gebied van de Mhd. en de moderne Duitse letterkunde, maar enkele zijn voor neerlandici van belang. Behalve het hiervóór vermelde opstel van G.G. Kloeke vindt men aan het slot een opstel van Joh. Winkler over Ds J.P. Hasebroek en een van Dr J.A. Heberle over J. Slauerhoff en Reinhold Schneider, de auteur van ‘Das Leiden des Camoes’, als bron van Slauerhoff. - Over Het onderwijs in Indië geeft Dr T. Hommes een uitvoerige beschouwing.
Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie XXI (1947). In dit onlangs verschenen deel vindt men o.a. de volgende bijdragen: Jan Lindemans: Voornaamwoordelijke bijwoorden in de toponymie. - | |
[pagina 91]
| |
A. Carnoy: Van Genepiën tot Gent. - Mej. Dr A.R. Hol: De n na de toonloze vocaal in werkwoordsvormen, een studie, toegelicht met kaarten, die zich aansluit bij het opstel van de schrijfster in de Bundel van oudleerlingen van Prof. De Vooys. - Als gewoonlijk geeft L. Grootaers een overzicht van De Nederlandse Dialectstudie in 1946, en H. Draye een overzicht van De Plaatsnamenstudie in 1945 en 1946.
Beatrijs. Van dit meesterwerk uit onze Mnl. letterkunde verscheen in groot formaat een interessante uitgave met een volledige reproductie van het Haagse handschrift (Antwerpen-Uitgeverij ‘De Vlijt’ - 1947. Prijs geb. f 4.50), bezorgd door Dr A.L. Verhofstede. Na een korte inleiding volgt een onuitgegeven studie van J. van Mierlo: Is het slot van Beatrijs niet oorspronkelijk? (blz. 15-24). Hij betoogt dat het slot (vs. 865-1038) niet als een overbodig aanhangsel te beschouwen is, maar acht het waarschijnlijk dat de dichter, bij nader inzien, dit slot als onmisbaar toegevoegd heeft. - Het handschrift wordt daarna uitvoerig en deskundig beschreven door Dr G.J. Lieftinck (blz. 25-36), terwijl Dr Rob. Roemans een Bibliografie samenstelde van alle uitgaven, studiën, vertalingen en bewerkingen (blz. 38-61), die niet minder dan 98 nummers telt. Naast de reproductie is een vrijwel diplomatisch nauwkeurig geredigeerde tekst afgedrukt. In een standaard-uitgave als deze zou men ook een wetenschappelijk verantwoorde commentaar met woordenlijst verwachten, maar in plaats daarvan vindt men, voor de niet deskundige lezer, een los ingelegde reeks Nota's bij de tekst, grotendeels aan populaire uitgaven ontleendGa naar voetnoot1). Ondanks dit tekort mogen wij de uitgever dankbaar zijn voor dit boek, waarin - zoals hij zelf zegt - ‘de lezer een document vindt, dat op zichzelf volstaat, en hen tevens de weg wijst voor verdere studie’.
Albert Verwey's Jacoba van Beieren. Bij gelegenheid van een opvoering door leerlingen van het Nieuwe Lyceum te Hilversum verscheen een mooi uitgevoerde, afzonderlijke druk van dit spel (Santpoort-Uitgeverij C.A. Mees - 1948, Prijs f 3.25, geb. f 4.25) vermeerderd met een Naschrift van C.A. Zaalberg, waarin hij de historische achtergrond beschouwt en op de dichterlijke waarde wijst, wat betreft de inhoud en de vorm. Hoofdthema is ‘het zwichten van de machtsdroom voor de droom van liefde’; de dichtvorm met de sierlijke, hoofse dialoog sluit aan bij de Shakespeareaanse traditie. Een verrijking van deze uitgave is ook de reproductie van twee liederen, door Johannes Röntgen voor deze opvoering gecomponeerd. | |
[pagina 92]
| |
Apologische Spreekwoorden. Bij de firma Martinus Nijhoff verscheen, keurig uitgegeven, een grote verzameling zogenaamde Apologische Spreekwoorden, ingeleid door Dr C. Kruyskamp ('s-Gravenhage 1947, 95 blz. Prijs geb. f 2,90). Daaronder verstaat men spreekwoorden van het type: ‘Alles met mate, zei de snijder, en hij sloeg zijn vrouw met de el.’ ‘Het gezegde wordt een persoon in de mond gelegd, die het als rechtvaardiging (apologie) van een door hem gepleegde handeling of als commentaar bij een bepaalde situatie gebruikt.’ Dit genre wordt door de inleider uitvoerig en grondig behandeld (blz. 1-13). Hij maakt onderscheid tussen de eigenlijke apologische spreekwoorden en de ‘zeispreuken’, die de vorm van een citaat hebben, waarbij de werkelijke of gefingeerde persoon genoemd wordt, een soort van tijdelijke en plaatselijke aard, die in deze verzameling terzijde gelaten is. Ook bij de eerste soort is nog een splitsing mogelijk. Ten onrechte heeft men voor zulke spreekwoorden de oorsprong uitsluitend in Nederduitsland gezocht, al zijn ze daar sterk vertegenwoordigd: ook in Engeland, Skandinavië en Zwitserland zijn ze bekend; zelden komen ze in Romaanse talen voor. In Nederland zijn al voorbeelden uit de late Middeleeuwen opgetekend. Verzamelaars van spreekwoorden hebben er steeds aandacht aan geschonken, gelijk uit de geraadpleegde bronnen blijkt. Alfabetisch gerangschikt, met bronvermelding en soms met Duitse parallellen zijn 671 spreekwoorden opgesomd. Als Aanhangsel vindt men 9 spreekwoorden van kapitein Pulver, uit Van Lennep's Ferdinand Huyck, blijkbaar naar het model van dergelijke bij Dickens. Een register vergemakkelijkt het naslaan. Dr Kruyskamp heeft met dit degelijke werk een interessante folkloristische bijdrage geleverd.
Hij zeit wat! Grepen uit de Amsterdamse volkstaal. De levendige belangstelling van Johanna C. Daan, werkzaam aan het Dialektbureau, voor de Amsterdamse volkstaal werd de aanleiding tot de samenstelling van een handig, populair boekje, dat niet alleen voor haar stadgenoten van belang is (Amsterdam - Uitgeverij Jacob van Campen - 1948. Prijs f 1,25). In grote trekken schetst zij de geschiedenis van de Amsterdamse bevolking, de verschillende dialekten in de stadwijken (met een kaartje), de ontwikkeling en de karakter van het Amsterdamse dialekt. Daarna worden de eigenaardige klanken opgesomd en de invloed van het Bargoens, van het Joods nagegaan. De volgende korte hoofdstukjes zijn getiteld: De humor van de Amsterdammer, de Beeldende kracht, Amsterdam in de volkstaal, De tram in het Amsterdams, De mens in het Amsterdams, Scheld- en bijnamen. Aardig gekozen voorbeelden maken dit boekje tot onderhoudende lektuur. Wij hopen en vertrouwen dat Mej. Daan de studie van deze interessante volkstaal zal voortzetten, en na haar promotie haar voornemen volbrengen om ‘een uitvoeriger studie aan dit onderwerp te wijden.’ Uit de litteratuurlijst (blz. 57-60) blijkt dat er vrijwat gegevens ter bewerking beschikbaar zijn. C.d.V. |
|