der poëzie door Maurits Uyldert en In het land van den dichter door Gabriel Smit (Aan dichters hand naar dichterland). Met grote ingenoemenheid vindt hij in de Toovertuin van Hendrik de Vries ‘Magisch meesterschap’. - P.H. Ritter bespreekt als ‘Curieuse verschijningen’ de Brabantse schetsen van Antoon Coolen, Helvoirt aan de Lei. De verdere aflevering is gevuld met boekaankondigingen.
Klaverdrie. Jan. Dit ‘afscheidsnummer’, waarmee de tiende jaargang besluit, is samengesteld door Johan Daisne, die met Marcel Coole en Luc. van Brabant dit tijdschriftje, geheel gewijd aan de jongere dichtkunst, gesticht heeft. In een uitvoerig opstel verhaalt hij wording en ontwikkeling van Klaverdrie, dat niet ondergaat, maar na volbrachte taak afscheid neemt. Tot besluit worden een tiental van de beste gedichten uit de tien jaargangen herdrukt.
Ad interim. Jan. F.W. van Heerikhuizen beoordeelt Twee nieuwe romans van Vestdijk, namelijk De Vuuraanbidders en Puriteinen en Piraten.
Podium. Febr. Paul Rodenko schrijft een polemisch artikel, gericht tegen Ter Braak en zijn volgelingen, getiteld: Soldaten, Dichters en Paradoxen.
Het Woord. Winter 1947. Bert Schierbeek knoopt zijn beschouwingen Over drie vrienden, nl. Ter Braak, Marsman en Du Perron, vast aan het onlangs verschenen, gelijknamige boek van W.L.M.E. van Leeuwen. - Koos Schuur publiceert een artikel over De bevrijding der poëzie. In de Kronieken schrijft Jan G. Elburg over De dichter en de mythe en Bert Schierbeek over Compositie en Onderwerp.
Bezinning. Jan. W.J.C. Buitendijk schrijft naar aanleiding van Simon van het Reve's boek De Avonden over De levensangst der jongeren, als typerend na-oorlogsverschijnsel.
Museum. Nov.-Dec. H.A. Höweler beoordeelt met ingenomenheid Caron's proefschrift over Klank en teken bij Erasmus en onze oudste grammatici.
Tijdschrift voor Ned. taal- en letterkunde LXV, afl. 3. P. Gorissen publiceert Twee fragmenten uit een berijmd Middelnederlandsch morgengebed met facsimilé. - J.M. Willeumier - Schaly vergelijkt de Eenheid des geestes bij Jan van Ruusbroec en Willem van St. Thierry, waarbij zij wijst op waarschijnlijke invloed van Willem van St. Thierry op Ruusbroec's latere geschriften. - L.J.J. Olivier houdt een Pleidooi voor Damiët, waarbij hij in hoofdzaak partij kiest voor de interpretatie van Esmoreit vs. 83 van Verdeyen (Ts. 62) tegenover de latere van Peteri (Ts. 64). - Luc. Debaene toont aan dat in Volksboeken Nieuwe varianten van refereinen uit de bundels van Jan van Doesborch en Jan van Styevoort te vinden zijn, en dat men de volksboeken ‘romans van de rederijkers’ zou kunnen noemen. - P. van der Meulen handhaaft, tegenover Zijderveld, De datering van Coornhert's ‘Abrahams uytganck’ op ± 1570. Op grond van uiterlijke kenmerken kan het geen jeugdwerk zijn. - H.J.E. Endepols geeft het tweede gedeelte van zijn breed opgezette studie over Algemeen beschaafd en Maastrichts, waarin hij o.a. de eigenaardige verschillen in grammatisch geslacht nagaat, die ook