De Nieuwe Taalgids. Jaargang 41
(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen praedicatieve bepaling bij een datief?In de opmerking bij § 237 van zijn Stilistische Grammatica verklaart wijlen prof. Overdiep: ‘Bij een datief komt geen praed. attr. voor. Opmerkelijk is daarom 'n geval bij Vondel: Die tabbert dien Deeglijckheit hem ging so onbesproken breyen = hem, den “onbesprokene,” als een “onbesprokene,” “onbesprokene”, die hij was.’ Leest men deze regel uit Vondels bekende Klinckdicht op het overlijden van Cornelis Pietersz. Hooft op zichzelf, dan kan men met die verklaring wel vrede hebben. Maar zodra men het vers bekijkt in verband met zijn entourage, gaat men hard twijfelen aan de juistheid der interpretatie: Hangt aen de wand van 't Koor dien Burgermeestersrock,
Dien tabbert, wijd van baet- en staetsucht afgescheyen,
Dien Deeghlijckheyd hem ging so onbesproken breyen:
Hier aen heeft Eygebaet niet d'alderminste vlock.
Aldus de context. Waar het op aankomt is, dat Vondel in dit kwatrijn voor en na spreekt over de burgemeesterstabbaard, die, symbool van Hoofts ambtelijk beleid, zich ver gehouden heeft van elke vorm van zelfzucht. De vierde regel van de strophe, die verzekert, dat er geen draadje egoïsme aan die toga te bekennen valt, levert mijns inziens het doorslaand bewijs, dat Vondel in de derde regel de tabbaard onbesproken noemt en niet de door hem aangeduide burgervader zelfGa naar voetnoot1). Voor onze opvatting pleit bovendien, dat de dichter de woorden so onbesproken niet tussen komma's plaatste, waardoor het voor de hand ligt ze met het ww. breyen te verbinden. De doorgaans zo uitvoerige en voorbeeldige annotaties in het Letterkundig Leesboek van Prof. Dr C.G.N. de Vooys, J.H. van den Bosch en Dr D.C. Tinbergen laten ons voor de bewuste regel volkomen in de steek. Kennelijk onjuist is de aantekening van Dr H.W.E. Moller, die ‘onbesproken’ blijkbaar met Deeghlijckheyd in verband brengt: ‘Die tabberd, die zijn onberispelike (onbesproken) rechtschapenheid hem had gebreid (letterlik: die zijn rechtschapenheid hem zonder iemands afkeuring was gaan breien.’ (Vondel-editie der W. Bibl., deel II, p. 761). Ook de voetnoot van Dr A.J. de Jong in diens Nederlandse Letterkunde dl I, p. 266, brengt ons geen stap verder: ‘onbesproken: onberispelijk (slaat eigenlijk op Hooft zelf).’ Prof. Overdiep heeft dus, indien onze opvatting van de passage de juiste was, ten onrechte in die versregel een praedicatieve bepaling bij een datief gevonden. Overigens is het ons niet duidelijk, waarom die relatie onbestaanbaar zou zijn en in de volgende regel van de Roskam schijnt zich dit geval inderdaad voor te doen: Daer nu de norsse nijd ons (datief) slapend (praed. bep.) seylt voorbij. Assen. F. Jansonius. |
|