De Nieuwe Taalgids. Jaargang 41
(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
‘Mijn wespen’.Onlangs is bij W. Versluys N.V., Amsterdam-Batavia, een tweede druk verschenen van Vondel's Joseph in Dothan (1e druk 1941), uitgegeven door Jef Notermans, thans docent aan de Universiteit van Indonesië. Verheugend getuigenis van herbloeiende culturele werkzaamheid. Bij het doorbladeren valt mijn oog op de bekende crux van vs. 867: ‘Of 't zijn misschien mijn wespen’. De vroeger daarvoor geldende noodoplossing is besproken door De Vooys, N. Tg. 24, 85, waarnaar ook de aantekening van Notermans verwijst. Sindsdien is men, dienovereenkomstig, gewoon de tekst te verstaan als een aanduiding van een stoornis in het hoofd.Ga naar voetnoot1). Volgens een oud en verbreid volksgeloof kon die ontstaan door in het hoofd huizende insecten: muggen, wespen, ook door wormen. Dit laatste is trouwens, met betrekking tot dieren, meer dan volksgeloof; zie WNT op bolworm. Een bekende plaats uit de litteratuur is Warenar vs. 112: ‘Die man heeft een wonderlijke worm in de kop’. Veelsoortig zijn voorts op dit gebied de uitdrukkingen met kei. Een andere zaak is dat wij wespe-steeck, metaforisch gebruikt, aantreffen als oorzaak van een innerlijke gesteltenis. Dit is het geval in Poirters' Masker (ed. Salsmans en Rombauts, p. 81): ‘En twijfelt daer niet aen, schoone Philothea, of elcke Helena heeft haeren Paris, die ghelijck de biekens soo langh by den korf blijven, alsser den honigh van soete Schoonheydt in het kaer (dat is, in haere Kaere) wordt gevonden. Ende misschien sult ghyer selver al ghewaer worden die van sulcke wespen gesteken u sullen op-setten, vleyen, liefkiesen, terwijl u hofken staet vol lieffelijcke blommen’Ga naar voetnoot2). De vergelijking van de bijenkorf werd hier aanleiding tot het overigens weinig passende beeld. Het Engels kent een uitdrukking ‘to have a bee in one's bonnet’; zo zegt een der personen in Wills Crofts' The Ponson CaseGa naar voetnoot3): ‘What bee has she got in her bonnet now?’ Aan deze voorstellingswijze wordt men herinnerd door een plaats die voorkomt in De Brune's Jok en Ernst, CCXIII, waar sprake is van een wesp in de oren. ‘Daar zijn luiden, - zegt hij, - die zo een overmatige vrees hebben in hunn' eer verkort te worden, dat zy bykans door alle voorvallen een wesp in d'ooren krijgen’. Aldus de openingszin van een kort commentaar op de anecdote betreffende een zekere ridder die verstoord was over een gering tekort aan deferentie in de titulatuur van een tot hem gerichte brief. Dit bepaalt de betekenis van een wesp in de oren, op zijn minst voorzover die uit deze samenhang blijkt; het leert, dat de op zulke wijze teweeggebrachte geestelijke stoornis niet hetzelfde is als geestesstoornis. Men moet opmerken dat wij ons hier, strikt genomen, wederom niet bevinden op het terrein van het volksgeloof. maar op dat van de metafoor; een wesp, of enig ander insect dat iemand in het oor vliegt, is een lastig en irriterend ding. Of in de praktijk dit onderscheid altijd gemaakt werd, mag betwijfeld worden. Dit te meer wanneer | |
[pagina 78]
| |
wij zien dat het Engelse he has a bee in his bonnet naast zich heeft: he has bees in the head, of nog duidelijker: in his brains, en dat als betekenis van dat alles wordt opgegeven: ‘hij is niet recht snik, heeft een idee fixe’. Zeker kan men aannemen, dat ook de uitwerking van inwendig opererende insecten graden kende; en dit op te merken heeft enige zin in verband met de interpretatie van de plaats bij Vondel. Wat deze laatste nu betreft, valt te zeggen, dat De Vooys een voorloper heeft gehad in de 18e eeuw, en wel in de persoon van Van Hasselt, die in 1777 het Etymologicum van Kilaan opnieuw uitgaf en met zijn aanvullingen stoffeerde. Wij constateren vooreerst, dat reeds Kiliaan-zelf tweemaal het woord wespe opgeeft, eens als de naam van het insect, en daarna als volgt: ‘wespe. Metaphor. Oestrum, insania, furor’. Uit de kleine beginletter van wespe en uit de toevoeging Metaphor. blijkt, dat het voor hem ondanks het dubbele lemma slechts één woord betreft. In plaats van metaforisch zouden wij dit afgeleide gebruik metonymisch noemen, als zijnde de insania iets wat met de werking van de wesp ‘in betrekking’ wordt gedacht. Met de eerste van Kiliaan's Latijnse vertalingen bevinden wij ons alweer in dezelfde kring van voorstellingen: het Grieks-Latijnse woord betekent een horzel of paardevlieg, maar kent daarnaast de betekenis hevige pijn, razernij, ev. liefdesrazernij. Het zal wel niet in alle voorkomende gevallen zijn uit te maken, of men zich de oorzaak dacht als uitwendig, dan wel op grond van het inwendig effect ook als inwendig werkend. De oudheid van de laatste voorstellingswijze blijkt reeds uit het door De Vooys vermelde verhaal over Titus. Wanneer Verdam (-Stoett) zegt in het Mnl. W., dat voor de door Kiliaan aan wespe toegekende betekenis van oestrum enz. geen bewijsplaatsen zijn opgetekend, doelt hij daarbij kennelijk op het Mnl. Hij vermeldt wel uit Harrebomée de uitdrukking: ‘hij heeft wespen in den kop’. Niet echter wat Van Hasselt aan Kiliaan toevoegt. Dit nu luidt als volgt: ‘pro angore, qui e mala animi conscientia oritur, sumtum fuit a J.v.d. Vondel, Act. IV. Josephi in Dothan. LE. Wat wringt uw voet? JU. De laers. Voor Van Hasselt is het dus: de beklemming van een slecht geweten. Maar dat Judas aan Levi opening zou doen van zijn gewetensstaat, is in deze samenhang misplaatst. Met dat al blijft zijn vermelding van Vondel's tekst op deze plaats een belangwekkend getuigenis. Belangwekkend ook hierom, dat hij aan de mogelijkheid van een wesp = “gesp” in het geheel niet gedacht heeft, terwijl het bij Van Lennep wel zo zal zijn, dat hij naar zijn identificatie met gesp gegrepen heeft omdat hij geen vermoeden had van de andere mogelijkheid; wesp, zo doceerde hij, is 't zelfde als gesp, eigenl. “stekel”, en de wesp, het insekt zoowel als de gesp, de riembeugel, hebben beide hun naam tropisch verkregen van den “stekel”, waarmede zy voorzien zijn.’ Dit zou denkbaar zijn indien de twee woorden identiek waren; maar daar ‘wringt de laers’. Toch zou het onjuist zijn te menen, dat Van Lennep hiermee op eigen gezag te werk ging. Bilderdijk zegt in zijn Geslachtlijst der Naamwoorden: Gesp ‘is eigenlijk de doorn of angel des beugels, fibula in 't Latijn.. Hiervan ook de wesp, Fransch guêpe... Gespen, ook gispen is steken. Gesp voor den gedoornden beugel is een synecdoche’. En op het woord wesp | |
[pagina 79]
| |
verwijst hij eenvoudig naar gesp. Zo leest men ook in het Etym. Woordenboek van J.L. Terwen (1844) op het woord wesp: volgens Bild. ten nauwste verwant aan geesen, geeselen, gesp, zijnde het dier aldus om deszelfs stekenden angel genoemd. Intussen had Terwen bij het woord gesp niets hiervan vermeld, integendeel het woord afgeleid ‘van eenen wortel die vasthouden beteekent’. Of het weglaten van wesp in het Register van besproken letters, woorden en zegswijzen dat in Van Lennep's XIIe Deel staat, meer is dan een omissie, en of het in dat geval zijn twijfel weerspiegelt, wie zal het zeggen?
Nog een ander vroegtijdig getuigenis, slechts ten dele van Kiliaan afhankelijk, lezen wij in het Biglotton sive Dictionarium Teutonico-Latinum van Binnart, dat ik citeer naar de uitgave van 1683. Behalve wespe met de vertaling: dilirium, insania, oestrum, kent hij een uitdrukking, nl. (e)en wespe wegh hebben, Delirare. Haud adeo firmi esse cerebri; waarop nog volgt: die een wespe wegh heeft, mente captus, delirus.
Maakt men zich los van de verklaring wesp is gesp, dan betekent dit, dat er een breuk ligt in het vers. Judas wendt het in zijn verlegenheid maar weer over een andere boeg. Toen Levi hem opvorderde, na zijn klacht dat hij niet makkelijk zitGa naar voetnoot1), om maar eens rechtuit te zeggen wat hem scheelde, had hij, - men lette op dit trekje, - gereageerd niet met woorden, maar met een gebaar, of een blik, die Levi de vraag ingeeft: ‘Wat wringt uw voet?’ Dan wendt hij voor: ‘de laers’ en bij verder aandringen: ‘Aen 't slincke been’. Ten slotte grijpt hij in zijn verbouwereerdheid naar heel iets anders: mijn wespen. ‘Misschien is mijn hoofd niet in orde’, vertaalde destijds De Vooys; de W.B.: ‘of voel ik ook wat vreemds in mijn hoofd’. Moller in Bibl. der Ned. Lett. ‘mijn bekommernissen: er steekt mij iets’, dit laatste blijkbaar omdat wespen nu eenmaal steken, maar daaraan heeft Vondel stellig niet meer gedacht. Nu komt Levi's antwoord: ‘Wel, ken u zelf’. Bij de oude opvatting is het moeilijk hiervoor een passende zin te vinden. Verstraaten-Salsmans heeft begrepen dat dit althans gepoogd moest worden. Het resultaat is meer vernuftig dan overtuigend: ‘V. speelt hier overigens met het bekende spreekwoord: Elk weet best waar hem de schoen (of de laars) wringt’. Het is toch wel zeer de vraag of iemand het, in de vlucht, zo verstaan kon. Onder de voorgestelde verklaringen lijkt mij die van Notermans het best geslaagd. Zijn tweede tenminste, want met ‘nosce te ipsum’ is niet veel te beginnen. Maar gericht tot iemand, die zojuist iets heeft losgelaten dat boosaardig kon worden geïnterpreteerd als een twijfel aan zijn eigen geestesgezondheid, schijnt ‘dat zul je zelf het beste weten’ de hatelijkste, en daarom treffendste repartie. Er is één punt dat bij de oude verklaring van wespen generlei moeilijkheid opleverde, terwijl ik dat van de nieuwe niet zou durven zeggen. Dat is het voorgevoegde mijn. Iemand die van mijn wespen spreekt, doelt | |
[pagina 80]
| |
op iets bekends, iets dat zich niet voor de eerste keer voordoet. Op zijn minst moet het gelden als iets dat aan hemzelf bekend is. Zo komen wij tot de weergave: ‘of misschien is, wat me wel meer gebeurt, mijn hoofd niet helemaal in orde’. Op de wijze zoals iemand zou kunnen zeggen: ‘'t is misschien mijn migraine’. Jan. 1948. L.C. Michels. |
|