Litteraire grapjes?
Het gedicht Linoleum, in de bundel ‘Stof’ van Gerrit Achterberg, bevat als vijfde regel een zinsnede, die voor- en tegenstanders van spellingshervorming tot uitgangspunt van diepzinnige discussies zou kunnen dienen:
Als ik de draden onderzocht,
- omdat er geen muziek meer was -
knielende (voor ons beiden?)
mijn handen, armen en gezicht.
Misschien heeft de schrijver het onopzettelijk gedaan, al is het niet nodig dichters voor minder scherpzinnig en redelijk te houden dan ze meestal blijken te zijn. In ieder geval kan men Couperus moeilijk onbewust achten van het taalkundige spelletje met de klankgroep ‘trots’, dat hij neerschreef in Iskander:
Hoe trotsch ook om zijn zwellenden trots, verried zijn blik het innig belang zijner, trots voorbereiding, toch verraste ziel (3e druk, bl. 314).
Ik geloof dat in beide gevallen, de schrijver beter had gedaan zoiets te vermijden: door de lezer te doen afdwalen naar de sfeer van spellingsproblemen of benoeming van woordsoorten, gaat de aandacht verloren voor beeld en emotie, die toch het doel waren van het geschrift.
G.S.