Coke en lucifersen.
Naar aanleiding van het artikel ‘De cokes is er’ (N.T. XL 125 vv.) schreef Prof. G.W.J. Drewes mij uit Batavia, dat de enkelvoudige vorm nòg voorkomt in Noord-Nederland: ‘Immers, ik herinner mij zeer goed, dat de dienstboden en werksters in mijn ouderlijk huis te Amsterdam - die doorgaans afkomstig waren uit de naastbijgelegen Jordaan - nooit van cokes maar altijd van koke spraken. B.v.: koke is beroerd stoke; een mud koke. Het lijkt mij niet moeilijk door een locaal onderzoek vast te stellen of ook hier cokes koke al verdrongen heeft’.
Dit onderzoek moge ik aan een Amsterdammer overlaten. Ik dank Prof. Drewes voor zijn aanvulling, die misschien nog tot meer ‘ontdekkingen’ zal leiden.
Mijn artikel over cokes werd gevolgd door een leerzame aantekening van Prof. A.A. Verdenius over het friese lusjefessen. Ik heb daar niets aan toe te voegen. Alleen wil ik op een ‘literair’ voorbeeld van elders wijzen. Ik kwam het tegen in Bartje door Anne de Vries: ‘Moeder grabbelt zenuwachtig op de tafel naar lucifers. ‘Lucifersen, lucifersen, toe dan toch, kiender!’ Als Gert met een doosje rammelt, heeft zij reeds een reep papier van de krant onder het theeblad gescheurd, laat het ontbranden in de kachel en steekt de lamp aan’ (163). Het toneel is Drente.
P. Gerlach Royen O.F.M.