schrijver, is het niet uit te maken, of dat ‘niet algemeen’ betekent: niet overal, of: niet door ieder, of: niet in alle omstandigheden gebruikt.
Een speurtocht naar lucifers in de gron. dialectliteratuur zou wellicht meer dan monnikenwerk zijn en nog niets opleveren ook. Daarom ga ik over naar eigen dialect, het Drents, in 't biezonder het Zuidenvelds, de taal van Sleen, Zweelo mét de omgeving. De gewone vorm is daar
luzivaers. Een enkelvoud
luzivaer is er niet onbekend, maar is alleen gebruikelijk in zeer nadrukkelijke zin. Men spreekt er dus van: '
n dûsien luzivaers, een doosje lucifers;
my even 'n luzivaers; maar:
wy hebt gien luzivaer maer in hoes, geen enkele lucifer. Zo is de pluralis
luzivaerzen ook verzwarend-nadrukkelijke vorm, b.v. in een verhaal over een uiterst slordige hospita:
Smangs zaten de luzivaerzen maank 't eten, soms zaten er lucifers in het eten. (Ook 't lidw.
de is hier verzwarend-nadrukkelijk, net als in:
de ligt er dood veur de spinde, 't is er uiterst arm, lett. men vindt er dode muizen voor de broodkast). Men kan, evenals in 't fri., wel zeggen:
er lagen luzivaerzen op de grond, maar normaler is dan een ‘omschrijvend’ pluralis:
luzivaersstokkies, -holties. Vooral als men gebruikte, afgebrande lucifers bedoelt; alleen ongebruikte met een ‘kop’ hebben eigenlijk recht op de benaming
luzivaer(
s),
luzivaerzen. Zoals zo dikwijls, vooral in de volkstaal, wordt differentiatie van vorm dus aangewend als middel tot betekenisdifferentiëring.
Evenals in 't fri. is het woord lucifers in 't dre. in meervoudsvorm geïmporteerd en het is deze pluralisvorm, die bijna uitsluitend wordt gebruikt, net zoals in het A.B. Een klankgroep -fers of vers kent het dre. niet. Het N. van 't gewest rekt ε tot ae, evenals het gron. in deze positie; soms, na verwijding tot ă, ontstaat ā. Het Zuiddre. valt in twee groepen uiteen: de ε > a voor rs, maar het zuidwestdre. neemt lucifers over als lucivars; het zuidoostdre., het zuidenvelds dus, doet als het fri. en laat r na korte klinkers uitvallen, zodat de klankwettige vorm er moest zijn luzivas. Maar bij de ontlening is door volksetymologie het woord ontbonden in de delen luzi en vers, waarbij het laatste lid, op de klank af, is gelijkgesteld met ndl. vers en dus in overeenstemming met dit woord de uitspraak vaers heeft gekregen, mv. vaerzen. Vandaar ook, dat men een enkele maal het verkleinwoord luzivaersies kan horen.
Nogmaals, men stelle voorop, wat ook prof. Verdenius doet: de import in de pluralisvorm lucifers. Dan moet men er terdege rekening mee houden, dat tegenover deze vorm die van het enkelvoud uiterst zeldzaam is, ook in 't A.B. Waar dit praktisch in het leven van alledag nimmer wordt gehoord of gesproken, zoals op ons platteland regel is, zal die betrekkelijk zeldzame singularisvorm natuurlijk geen invloed hebben. Zelfs uit de school kan een vorm lucifer moeilijk doordringen. Daarom is het bestaan van luzivaerzen eer normaal dan abnormaal, vooral door de op klankovereenkomst aangegane verbinding met vaers, vers. Opmerkelijk is eer het desondanks voorkomen van de vorm luzivaer. Relict kan men het moeilijk noemen en een parallel ervan ken ik ook niet. Slechts deze verklaring zou ik wel willen voorstellen: men beschouwde weliswaar luzivaers als singularis, doch kende het woord slechts in collectieve sfeer: een doosje luzivaers. Dit collectivum wekte een vaag gevoel van pluralis, en dit deed op zijn beurt een zeldzame singularis luzivaer ontstaan in de zeer specifieke sfeer van nadrukkelijke, psychologisch ‘geladen’ taal.
J. Naarding.