Over ‘bietsen’.
In de tweede aflevering van de N. Taalgids van dit jaar wees de Heer Hesmerg in zijn artikel over kampwoorden op een merkwaardig woord: bietsen, dat hij had leren kennen in een Duits werkkamp gedurende de oorlog. De betekenis zou ongeveer zijn: schooien, iets opscharrelen.
Dat dit woord in deze kampsfeer ontstaan is en een verbastering is van een of ander Duits woord, is naar mijn mening echter niet juist. Ook is het zeker geen ‘eendagsvlieg’. Als Amsterdammer kende ik dit woord reeds voor de oorlog. Men ‘bietste’ een cigaret of wat buitenlandse postzegels bij de vreemde zeelieden langs de kades.
Ik vermoed, dat ‘bietsen’ een echt zeemanswoord geweest is, dat uit Engeland naar onze havensteden gekomen is. Een ‘beachcomber’ is een strandjutter, ook wel een scharrelaar, die in de havens aan de kost probeert te komen.
Voor de Amsterdamse zeelieden, havenarbeiders en dokwerkers is het een algemeen bekend on veelgebruikt woord, terwijl het op 't ogenblik tot de actieve woordenschat van iedere ‘vlotte jongen’ in Amsterdam behoort. Ook in de roman van H. van Aalst: Van Martienders en bietsers (De Combinatie, Amsterdam) wordt het woord - hier met betrekking tot marskramers en woonwagenmensen - ongeveer in bovenstaande betekenis gebruikt. In de kringen van veekooplieden schijnt het al heel lang in zwang te zijn. Een van mijn zegslieden, een oud-koop-vaardijofficier, kende het woord reeds in zijn jeugd.
Arnhem, 13 April 1947.
C. Dubelaar.
De oorsprong ligt in het Zeemansengels, het haventaaltje, dat men populair ook wel als Steenkolenengels aanduidt.
Reeds in 1919 hoorde ik het woord van een wapenbroeder, een varensgezel; het is een werkwoord gevormd naast ‘bietsjer’ en dat is zelf een verkorte vorm van Beachcomber. Een beachcomber nu is een zeeman, die geen schip kan krijgen en daarom zijn levensonderhoud bijeen moet schooieren of stelen. Zoals bekend, is het erg moeilijk deze mensen doeltreffend te ondersteunen. Het woord ‘beachcomber’ komt ook in de officiële literatuur voor bij Slauerhoff:
Toen voelde alleman zich sterk:
De slechtste kooi, het vuilste werk
Was goed voor de verslagen paai.
Gedrost ben ik, aankomst Changhai
Beachcomber, sliep in 't havenpark
En had soms heimwee-naar de bark.
Werd, halfverhongerd, van de straat
Genomen door het consulaat.
(De Lichtwachter van Oekseu, Bundel: Een Eerlijk Zeemansgraf.)
Naast bietsjen komt ook een hypercorrecte vorm bietsen voor en de afleiding afbietsen (= afzetten, aftroggelen): Die vrijer zou je je laatste sigaret afbietsen.
Verdwenen is het woord zeker niet; men zoeke het in de kringen van zeelieden, loopjongens, taxichauffeurs e.d.
Oldenzaal, 20 April 1947.
A.M.L. de Meere.