Het thema van de spotkoning.
Nu in de voorlaatste aflevering van dit tijdschrift het thema van de spotkoning door Marie Ramondt opnieuw is aangeroerd, acht ik het ogenblik gekomen mijn kanttekeningen bij de tot dusver verschenen publicaties in een opstel samen te vatten. Toen J.v. Ham in jaargang 1935, bl. 229 e.v. het onderwerp voor het eerst aansneed, maakte hij de geweldige sprong van een Babylonisch Nieuwjaarsgebruik naar de 17e-eeuwse klucht. In de volgende jaargang, bl. 10 e.v. herkende Heeroma het motief van de spotkoning in Vondels Joseph in Dothan. Hij trachtte invloed op Vondel aan te tonen van het bekende koningsspel, dat in vroeger eeuwen het hoofdmoment vormde van de huiselijke viering van het Driekoningenfeest. Marie Ramondt kwam daarop terug in jg. 1943, bl. 164 e.v. Ze had door Olivier de Wree het kinderkoningsspel leren kennen en meende dat dit eerder in aanmerking kwam als bron voor Joseph's bespotting door zijn broeders in Vondels drama dan de ‘bonenkoning’ van 6 Januari. Thans, 4 jaar later, komt ze de lege plaats van het spotkoningthema in het middelnederlands opvullen met een parabel uit de Barlaam en Joasaph.
Wat nu allereerst Van Ham aangaat, het is zijn verdienste, dat hij de aandacht van de Neerlandici op het thema heeft gevestigd, maar tussen de Babylonische jaarkoning en de Hartogh van Pierlepon cum suis liggen zoveel door de schrijver verzwegen schakels, dat de indruk van zijn opstel onbevredigend blijft. Heeroma bleef met zijn vergelijking van Joseph's bespotting met het spel van ‘De koning drinkt’ dichter bij huis. Maar zijn betoog heeft mij niet overtuigd. Joseph's koningschap lijkt mij vanzelf gegeven door het buigen van de korenschoven en van zon, maan en sterren, misschien ook zijn later onderkoningschap, maar vooral door Christus' koningschap, dat Joseph ‘typeert’. Het komt mij voor, dat de conceptie van Christus als spotkoning volstaat ter verklaring van Vondels voorstelling van Joseph's bespotting. Heeroma heeft enkele aan Joseph toegekende functionarissen, t.w. schrijver, portier, schenker en kamerling, teruggevonden in een opsomming van dienaren van de bonenkoning in Rond den Heerd. Het is echter de vraag, of dezelfde dienaren ook te vinden zijn in de 16e- en 17e-eeuwse beschrijvingen van het Driekoningenfeest. Bij een vluchtig onderzoek bleek mij, dat o.a. de portier dan nog onbekend is.
Is mijn zienswijze juist en kan Vondels voorstelling uitsluitend uit Christelijke motieven verklaard worden, dan is ook Marie Ramondt's kinderkoningsspel als bron overbodig. Maar ook het oorzakelijk verband, dat zij legt tussen het dramatische thema van de spotkoning en de epische overlevering in de parabel van Barlaam en Joasaph, moet worden afgewezen. Weliswaar heeft ze zelf met de formule ‘het is zeer onwaarschijnlijk’ reeds vergaande voorzichtigheid betracht, maar het is nog niet genoeg. Dat een of andere ‘geleerde’ epische traditie de bron zou zijn geweest van een dramatisch volksgebruik is uitgesloten. Het is trouwens overbodig in deze richting te zoeken. Dat wil ik even toelichten.
De vroegste berichten over de spotkoning in Europa dateren uit de laat-romeinse tijd. Uit het oosten van het Rijk wordt dan gemeld, dat de soldaten bij gelegenheid van de Saturnalia een koning kozen, wie alles was geoorloofd, maar die aan het slot van het feest werd gedood. Later -