| |
Uit de tijdschriften.
(April-Mei-Juni).
De Gids. Mei.
Deze aflevering opent met een artikel van H.W. van Tricht Ter herdenking van P.C. Hooft, waarin hij voornamelijk als lyrisch dichter gehuldigd wordt. Daarbij sluit zich een artikel aan van M. Nijhoff, eveneens aan de nagedachtenis van P.C. Hooft gewijd. - Marie Ramondt bespreekt met ingenomenheid het proefschrift van F. Veenstra: Bijdrage tot de kennis van de invloeden op Hooft.
Juni. Jan Prins publiceert een Toespraak tot Pieter Cornelisz Hooft, in verzen, onlangs uitgesproken in de Amsterdamse Schouwburg bij gelegenheid van de Hooft-herdenking. M. Uyldert geeft een korte beschouwing over Droom en Werkelijkheid bij Aart van der Leeuw, naar aanleiding van Hulsker's proefschrift, waarmee hij zeer ingenomen is. - Onder de boekbesprekingen wordt Jan Romein's De biografie beoordeeld door E.J. Dijksterhuis, en de inaugurele rede van Prof. Dr G.A. van Es door E. Smedes.
| |
De Nieuwe Stem. April.
Naar aanleiding van het boek van Dr Anthonisse vergelijkt ook J.C. Brandt Corstius zelfstandig Henriette Roland Holst en Herman Gorter.
| |
Critisch Bulletin. April.
Anthonie Donker stelt de vraag Waarin faalt de moderne dichtkunst? naar aanleiding van Th. van de Wal's beschouwing Over de poëzie en over de gedichten der jongeren. - A. Marja beoordeelt Na de reis, een dichtbundel van Ab. Visser. Dezelfde auteur wordt door Sjoerd Leiker verdacht van Onbeteugelde fantasie.
| |
| |
Mei. M. van der Bom - Luitingh bespreekt de drie dichtbundels van De Afrikaanse dichteres Elisabeth Eybers, nl. Belijdenis van die Skemering (1936), Die stil Avontuur (1939) en Die Vrou en ander Verse (1945). - M. Mok vestigt de aandacht op een opmerkelijk Debuut in poëzie, nl. de bundel Pan in de stad (1946) van Eddy Evenhuis. - Victor van Vriesland bespreekt, onder het opschrift Vitale verstandelijkheid, werk van R. Blijstra, die hij vergelijkt met Du Perron. - B. Roest Crollius bespreekt De Paarden van Holst door G. van Eckeren (Veelvoudig vakmanschap).
| |
Roeping. April-Mei.
G. Jo Steenbergen geeft Beschouwingen over de waardering van Burckhardt's renaissance-beeld. - Paul de Vree herdenkt Felix Timmermans, die hij beschouwt als ‘een diep-religieus romanticus’, ondanks ‘zekere dolle geschriftjes’. - In een Kroniek geeft Leo Boekraad een Nieuw beeld van de jonge generatie, nl. van een kleine groep in het maandblad Proloog, waarvan het streven scherp veroordeeld wordt.
| |
Nieuw Vlaamsch Tijdschrift. Febr.
Ger. Schmook publiceert een fragment uit een Kleine studie naar aanleiding van Jan Frans Willems' honderdste sterfdag. Hij geeft een ‘hertoetst karakterbeeld’, verdedigt de houding van Willems in 1834, en beschrijft ‘de genesis van Aen de Belgen’ met het daarom ontstane anti-Vlaamse rumoer. - In een artikel In Minerva's schole vraagt F.V. Toussaint van Boelaere aandacht voor een drietal moraliserende boekjes uit de zeventiende eeuw, nl. de Lachende en Leerende Waer-seggher, toegeschreven aan Joan de Grieck, in ‘kruidige, gelouterde volkstaal geschreven’, Den Alderheylichtsen Naem van Pater Poirters, waarvoor hij minder waardering heeft, en het Tooneel der Sotheydt van de pater Augustijn De Leenheer (1669), met Latijnse en Vlaamse gedichten, ‘soepel, klaar en zuiver van klank’, met meer verfijnde smaak dan bij Cats en Poirters te vinden is.
Maart. Ter herdenking van Felix Timmermans (1886-1947) schreef Herman Teirlinck een artikel Uitvaart van Felix Timmermans, waarin hij nagaat wat, sedert Gezelle, voor de vorming van een eigen Vlaamse stijl bijgedragen is door Streuvels, Van de Woestijne en Timmermans. - Een tweede artikel, van Maurice Gilliams, geeft Notities over Felix Timmermans. - M. Rutten schrijft over De Grenzen der Literatuurstudie, waarin hij bepleit dat ‘scheppend woordkunstenaar, criticus en historicus van de literatuur verdraagzaam tegenover elkaar dienen te staan’.
| |
De Vlaamsche Gids. Mei.
K. Jonckheere bespreekt onder het opschrift Zeven jaar op zee gevaren enkele boeken waarvan de stof tot de maritieme sfeer behoort. - M. Rutte beoordeelt in zeer beknopte vorm Vogels van diverse pluimage, nl. een groot aantal jongere dichters, o.a.K. Jonckheere, J. Daisne, K.H.R. de Josselin de Jong, M. de Haes, M. Coole, IJge Foppema, A. Marja en H.A. Gompertz. - W. van Eeghem geeft een aankondiging van een Geschiedenis der Rederijkerskamer van Deynze door Hugo van den Abeele.
Juni. Marc Moonen schrijft over Klassieke Literatuur en haar vertaling, waarbij hij een opsomming geeft van Nederlandse vertalingen uit het Grieks en Latijn. - Hugo Walschap beoordeelt Marnix Gijsen als kunstkritikus. - Piet van Aken houdt ‘enkele algemene overwegingen’ Over de tijdschriften en den hoogmoed der jongere generaties. - Achiel van den Bunder betoogt dat Gaston Burssens, de eenzame ten onrechte ‘doodgezwegen wordt’, ondanks ‘de rijke verscheidenheid van 30 jaar dichterschap’.
| |
| |
| |
Dietsche Warande en Belfort. Mei.
In de Kroniek der Afrikaansche Letterkunde schrijft Abel Coetzee over Die Afrikaanse Toneel. Hij gaat na hoe het toneelleven vele jaren in handen van liefhebberijspelers gebleven is: eerst vrij laat ontstaan beroepstoneelgezelschappen. Aan het slot spreekt hij over de nog ‘ontoereikende toneelliteratuur’: onder de jongere krachten heeft hij goede verwachting van W.A. de Klerk. - In De laatste ronde wordt de vraag gesteld: ‘Wat willen de jongsten?’ In de rubriek Boekbesprekingen maakt P.G. Buckinx Kantteekeningen bij de jongste Hollandsche poëzie, terwijl Alb. Westerlinck enige Zuidnederlandse dichtbundels beoordeelt, en uitvoeriger schrijft over Maria Sibylla Merian van Bertus Aafjes. - Paul De Smaele beoordeelt de Florence-uitgave van Mej. G.M.J. Duyfhuizen; André Demedts o.a. Stijn Streuvels en zijn Vlaschaard door Em. Janssen S.J.
| |
Verslagen en Mededeelingen van de Kon. Vlaamsche Academie. Dec. 1944.
Dit deel bevat een zeer uitvoerige Bibliographie van en over Emmanuel de Bom (blz. 67-386), samengesteld door Paul van Tichelen.
| |
Volkskunde N.R. VI, No. 1.
W. Duym schrijft Een inleiding tot de stilistische voorhistorie van het volkssprookje, eigenlijk een methodiek voor deze eigenaardige studie, waarbij de taak van de sprookjesverteller en van de tekstopnemer nauwkeurig en kritisch bekeken wordt. - J. Gessler verzamelt Folklorica uit ‘Vlaanderen’. - H.H. Knippenberg gaat de betekenis van de gans in de volkskunde na, in een bijdrage: Martelgans, Aleit en Moeder de Gans. - J. Gessler doet een korte mededeling over De Drentsche Breukeboom. De aflevering wordt besloten door enige Kleine Mededeelingen en Boekbesprekingen.
| |
Belgisch Tijdschrift voor Philologie en Geschiedenis XXV (1946-1947).
A. van Elslander deed een aardige vondst, toen hij uit de bekende Refereynenbundel van Jan de Bruyne, door K. Ruelens gebrekkig uitgegeven, de hoofdinhoud van Een Refreinenfeest te Antwerpen in 1556 kon reconstrueren. Twee groepen van 13 en 12 refreinen kunnen aan bekende Kamers en vaak aan met name genoemde rederijkers toegeschreven worden. Eigenaardig is ook ‘dat de algemeen reformatorische denkbeelden, zooals we die in de Spelen van Zinne van 1539 ontmoeten, nog in 1556 niets van hun aantrekkelijkheid hadden verloren’.
| |
Ad interim. April.
C.J. Kelk waardeert Wijlen E. d'Oliveira als type van den intellectueel, op grond van zijn interviews en zijn enige roman Grenzen. In de Critische Bijlagen schrijft A. Marja over Du Perron's Indies memorandum; M.J. Premsela over Weynen's Kunst van vertalen en Jan Schepens over Herman Teirlinck's jongste boek, Rolande met de Bles.
| |
Apollo. April.
F.V. Toussaint van Boelaere besluit zijn artikel over De Vlaamsche Literatuur onder de bezetting.
Mei. De redaktie herdenkt met grote waardering als medewerker F.V. Toussaint van Boelaere. Joh. Tielrooy geeft een uitvoerige beschouwing over Literaire kritiek en humanisme. - G. Kazemier vraagt aandacht voor Pieter Cornelisz Hooft, de minnedichter, waarbij hij uitgaat van het op veertigjarige leeftijd geschreven Dartelavond.
Juni. J.C. Brandt Corstius bespreekt in een uitvoerig opstel Een debat over kunst en leven in 1896, nl. de pennestrijd in De Kroniek tegen en voor
| |
| |
het socialisme, waaraan een groot aantal litteratoren en kunstenaars deelnamen, en die zeer karakteristiek is voor de toenmalige botsing van uiteenlopende kunst- en levensbeschouwing.
| |
Paedagogische Studiën. Juni.
I. van der Velde beoordeelt Verkenningen op het gebied van taal en taalonderwijs door Victor van Nispen, en het proefschrift van A.J. Staal over De methoden van psychologisch taalonderzoek.
| |
Levende Talen. Juni.
G. Karsten schetst het leven en karakteriseert de geschriften van G. den Brabander. - G.W. Wolthuis vervolgt zijn studie over De sprookjes van Moeder de Gans door een beschouwing over de oudste Nederlandse vertalingen. - C.F.P. Stutterheim beoordeelt de Verkenningen op het gebied van taal en taalonderwijs door fr. Victor van Nispen, waarin hij, ondanks allerlei bezwaren, veel te waarderen vindt.
| |
Museum. Maart.
De redaktie herdenkt het medelid Salverda de Grave. - B. Hunningher beoordeelt het proefschrift van F. Boerwinkel over de Levensbeschouwing van Marcellus Emants.
| |
Kroniek van Kunst en Kultuur VIII No. 5.
Deze interessante, geïllustreerde aflevring, met een mooi portret op het titelblad, is bijna geheel aan Hooft gewijd. G.J. Geers schrijft over De ingehaalde tragedie van Hooft's leven, nl. zijn tragisch verlopende liefde voor Brechje Spieghels. - Annie Romein-Verschoor behandelt De drossaert als historicus. - De beeldhouwer L.P.J. Braat spreekt zijn duurzame bewondering voor Hooft als dichter uit in een artikel Wat niet roest. - J.D. Meerwaldt bestudeerde de verhouding van Hooft en Tacitus. - W. Gs Hellinga levert een bijdrage tot de kennis van De taal van Hooft.
| |
Wending. Mei.
In de Letterkundige kroniek bespreekt P. Minderaa het werk van twee oudere dichters, nl. van de zestigjarige Jac. Bloem, en van P.N. van Eyck. De poëzie van de eerste karakteriseert hij als ‘een zwerven, zich telkens stotend, telkens hopend op een thuis, een vlucht in romantisch verlangen, eindelijk een schuwe vermoeidheid, een melancholische berusting in het onmogelijke, een gelaten uitzien naar de dood.’ Grote bewondering toont hij voor Van Eyck, in wiens religieuse leven ‘het dichterschap een centrale plaats heeft.’ Als het belangrijkste, ‘levensomvattende werk’ beschouwt hij het onlangs verschenen Medousa, met ‘zijn grootse symbolische verbeeldingskracht en zijn geestelijke diepgang’, waarvan hij een uitvoerige ontleding geeft.
| |
Leuvense Bijdragen XXXVI (1946) No. 3-4.
P. D'haene geeft een dialektgeografische studie, met een kaart over De namen van de misdienaar in de Zuidnederlandse dialecten. Verder zijn No. 45 en 46 van de Vragenlijsten in deze aflevering opgenomen. - C.G.N. de Vooys publiceert een inhoudsopgave met enige fragmenten van het Esbattement van den beeltsnyder, indertijd door Kops samengesteld uit een Haarlems handschrift, dat later spoorloos verdwenen is.
C.d.V.
| |
Die Huisgenoot (van 24 Aug. 1945 af). 7 Sept.:
G.S. en P.J. Nienaber, Vermiste digbundel gevind. In 1861 zou de eerste dichtbundel in het Afrikaans verschenen zijn. Hiervan is geen exemplaar bewaard. Schrijvers trachten aan te tonen dat ze er een herdruk van gevonden hebben en dat de bundel niet in het Afrikaans geschreven was. 12 Okt.: J. du P. Scholtz. Die
| |
| |
vermiste digbundel -gevind? S. bestrijdt de mening van de Nienabers; in elk geval is het bewijs niet geleverd. 26 Okt.: G.S. Nienaber. Oor ‘Kaatje Kekkelbek’. Satire uit 1835 welke Afrikaans bevat en waaraan George Rex, de natuurlijke zoon van de Engelse koning George III zou hebben meegewerkt. 16 Nov.: D.J. Opperman: N.P. van Wyk Louw as digter. 30 Nov.: W. Punt. Die Europese tale van Afrika. Over de positie van het Afrikaans in zuidelijk Afrika. 11 Jan. 1946: D.W. Krüger. Reise met besondere opdrag. Over de pogingen van de dichter Eugène Marais om door Oost-Afrika de Boerelinies te bereiken. 25 Jan.: J. Greshoff: 'n Groot digter herdenk. Persoonlike herinneringe aan, en 'n bespreking van die nagelate werk van Karel van de Woestijne. 22 Feb.: S.J. Pretorius. Variasies op 'n tema. Over N.P. van Wyk Louw. 15 Ma.: W. Kempen: Samestellinge met ‘Hulle’ nie Kreools nie? 10 Mei: J. Greshoff. Letterkundige lewe in Suid-Afrika. 26 Julie, 9 Aug., 23 Aug., 6 Sept., 20 Sept., 4 Okt., 11 Okt.; 1947, 14 Ma.: H.J. Terblanche. Die Afrikaanse vaktaal. 9 Aug.: D.J. Opperman: A. Roland Holst. 4 Okt.: S. Goldblatt: ‘Gebore uit onkunde’. Onjuiste bewerings in verband met Langenhoven weerlê. 25 Okt.: J. Greshoff: Arthur van Schendel. Persoonlike herinneringe. 25 Okt.: T.H. le Roux: Die uitspraak van Afrikaans. Intellektuele sentra se vormende invloed. 29 Nov.: G. Dekker: Van den Heever se verskuns. 29 Nov.: J. Greshoff. Die skrywer in ballingskap. Met enkele opmerkingen over schrijvers eigen ‘ballingschap’. 27 Des.: R. van Heerden: Niewe stemme in ons poësie. Beschouwing over de bloemlezing Stiebeuel I. 17 Jan. 1947: C.L.
Leipoldt. My jubileumjaar. Geeft biographische bijzonderheden en herdenkt zijn jubileum als journalist. 31 Jan., 7 Feb.: T.H. le Roux. Anglisismes. Wat ons houding daarteenoor behoort te wees. 21 Feb.: 12 artikels over Totius, ter gelegenheid van diens 70ste verjaardag. O.a.D.F. Malherbe. Totius. Sy betekenis vir die volkslewe. W.E.G. Louw. Die verskuns van Totius. B.B. Keet. Totius en die Bybelvertaling. A. Roland Holst. Na 'n besoek aan Totius. G. Dekker. Totius as psalmberymer. P.J. Nienaber. Eerste letterkundige werk. 25 April.: J.M.H. Viljoen. Wyle C. Louis Leipoldt. 9 Mei: 6 artikelen gewijd aan de overleden Leipoldt, o.a.J.M.H. Viljoen. Die mens Leipoldt. W.E.G. Louw. Leipoldt. Alleenloper. Volksdigter. G. Dekker. 'n Bevryder in ons digkuns. 9 Mei: C.L. Leipoldt. Jeugdherinneringe. Eerste hoofdstuk van een onvoldooide autobiographie.
| |
Tijdskrif vir Volkskunde en Volkstaal II (1945-'46), 3.
- J.J. Brazelle. Plekname in die Noordweste. S.C.H. Rautenbach. Die kerksang as agtergrond van die poesie uit die Eerste Tydperk. 4. P.J. Nienaber. Die naam Bloemfontein. B.F. van Vreeden. Die oorsprong van delwersplekname (Vaalrivierstreek: Kaapland). F. van der Merwe schrijft over het Afrikaans van die Buyse, halfbloeden uit Noord-Transvaal. III (1946-'47), 1. S.A. Louw. Die plek wat die dialek toekom as deel van die landstaal. S.C.H. Rautenbach. Kerksang as agtergrond van die poesie uit die Eerste Tydperk (vervolg). A. Coetzee. Stilisties-grammatiese kenmerke van J. van Melle se taalgebruik. 2. B.F. van Vreeden. Die taalskat van die diamantdelvers. C.P. van der Walt. Enkele plekname in Oos-Transvaal. S.C.H. Rautenbach. Die kerksang as agtergrond van die poesie uit die Eerste Tydperk (slot). 3. Abel Coetzee. Stilisties-Grammatiese kenmerke van Van Melle se taal (slot).
D.B. |
|