Is men op dat dooreenhalen eenmaal opmerkzaam geworden, dan werkt het enigszins storend bij het lezen. Bepaald hinderlijk wordt het echter, als men naar de nieuwslezer of een andere spreker voor de radio luistert. Men zègt nu eenmaal niet:
Op dit gebied bestaat nog steeds .....
Met deze woorden besloot .....
En hiermede, luisteraars, ben ik .....
om slechts een paar voorbeelden te geven. Wie dat wel doet, laat duidelijk blijken dat hij een geschreven tekst voorleest en levert daarmee het bewijs dat het geschrevene niet juist is, omdat het niet in overeenstemming is met het algemeen spraakgebruik. Ongetwijfeld toch zijn wij het er allen over eens dat de schrijftaal naar mogelijkheid moet worden aangepast aan de spreektaal. En wie zijn oor te luisteren legt, kan nagenoeg ieder ogenblik van de dag horen dat men zègt:
a. | Dat zou je wel willen.
Wie dat gelooft, heeft een .....
Nee, die is goed.
Och, die is nooit te vertrouwen geweest.
In dat geval zie ik er van af.
Onder die omstandigheden doe ik het liever niet.
Op die manier komen we niet verder.
Daar heb ik geen ogenblik aan gedacht.
Wat zal Jan daar wel van zeggen.
En daarmee werd het onderhoud besloten. |
b. | Wat ik niet goed begrijp is dit:.....
Mijn bezwaren tegen het voorstel zijn deze:.....
Ten slotte komt 't hierop neer dat .....
De mislukking is wel hieraan te wijten dat ..... |
Uit die voorbeelden blijkt zonneklaar dat in de spreektaal de Aanwijzende Voornaamwoorden dat en die, evenals de Aanwijzende Bijwoorden daaraan, daarvan, daarmee, enz. worden gebruikt, als ze betrekking hebben op iets, dat al genoemd is. Men vindt dat trouwens bevestigd in de bijwoorden dienaangaande, dienovereenkomstig, diensvolgens en dientengevolge.
En dat men zich bij het spreken bedient van dit, deze, hieraan, hierop, enz., als men denkt aan wat volgt.
Toen ik dat eenmaal had vastgesteld, heb ik er mijn Nederlandse Spraakkunst eens op nageslagen. De daarin voorkomende regels voor het gebruik van de Aanwijzende Voornaamwoorden luiden ongeveer als volgt:
1. | Wanneer men door een tegenstelling wil uitdrukken dat de ene zelfstandigheid dichterbij is en de andere verderaf - ook in figuurlijke zin - gebruikt men deze en dit om de kleinere, die en dat om de grotere afstand aan te geven. |
2. | Bij eenvoudige aanduiding worden vrijwel uitsluitend die en dat gebruikt. |
Bij de toepassing van regel 1 zal wel niemand voor moeilijkheden komen te staan. Regel 2 daarentegen is vaag en dat zal wel de reden zijn, waarom het voor vrijwel iedereen blijkbaar een onoverkomelijk bezwaar is, in de schrijftaal het juiste Aanwijzende Voornaamwoord of het juiste Aanwijzende Bijwoord te gebruiken.
Naar mijn mening kan dat bezwaar gemakkelijk uit de weg geruimd worden, wanneer H.H. grammatici regel 2 laten vervallen en die vervangen door:
Worden niet twee zelfstandigheden tegenover elkaar gesteld, dan gebruikt men dat en die als verwijzing naar wat voorafgaat, dit en deze met betrekking tot wat volgt.
Datzelfde geldt voor de Aanwijzende Bijwoorden daaraan, daaruit, enz. tegenover hieraan, hieruit, enz.
De kinderen zullen dan reeds op school leren, de door het spraakgebruik gewettigde en daarom juiste Aanwijzende Voornaamwoorden, enz. te gebruiken.
Heeft mijn uiteenzetting bovendien tot resultaat dat allen, die iets te schrijven of te vertellen hebben, de door mij voorgestelde, nieuwe regel in practijk brengen, dan zal onze taal niet langer door een onjuist gebruik van de Aanwijzende Voornaamwoorden en Aanwijzende Bijwoorden worden ontsierd en zullen sprekers voor de radio of op vergaderingen voortaan ‘spreektaal spreken’.
Amsterdam, Maart 1947.
J. Keijzer.