De Nieuwe Taalgids. Jaargang 40
(1947)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
Het Spotkoning-thema in het Middelnederlands.Dr Heeroma heeft het ritueel van de Spotkoning, gecondenseerd tot litterair thema, aangewezen in Vondel's Joseph in DothanGa naar voetnoot1). De aandacht er eenmaal op gevestigd zijnde, ontmoette ik het thema in het Kinderconinghspel bij Olivier de Wree in de 17e eeuwGa naar voetnoot2). Niet overtuigd, dat het door Gillis li Muisit in zijn kroniek ten jare 1282 vermelde koningspel een volks spel is geweest evenmin, dat de aanduiding van de Doornikse abt een spel van ‘de verkeerde wereld’ betrof, bleef m.i. de plaats van de Spotkoning in het Middelnederlands open. Maar leeg behoeft ze niet te blijven: het Spotkoning-thema en het ritueel zijn te herkennen in de parabel van de Jaarkoning uit de Barlaam en Joasaph. In dit uit het verre Oosten stammend werk vormt de parabel met die van de eenhoorn (de versie van Lodewike's sproke) en die van de Drie Vrienden (de oorsprong van Elckerlijc) een der oudste kernenGa naar voetnoot3). Rendel Harris neemt aan, dat de in de Barlaam opgenomen tien parabels, ‘not necessarily Christian, and not improbably Indian’, genomen zijn uit een verzameling van Oosterse verhalen. Een hs. ervan zou aanwezig zijn geweest in de bibliotheek van het klooster St. Saba aan de Dode Zee met andere hss. die de auteur van de Barlaam als bron gediend hebben. Misschien was de schrijver Johannes van Damascus, zoals Rendel Harris wel zeer geneigd is aan te nemenGa naar voetnoot4). Is Johannes Damascenus het niet geweest, dan moet toch iemand uit zijn naaste omgeving de auteur zijn, menen Woodward en Mattingly, de uitgevers en vertalers van de Griekse tekstGa naar voetnoot5). Na zijn lange weg uit het binnenste van Azië naar Babylon, Syrië, Egypte en Europa heeft de historie van Joasaph's bekering op drieërlei wijze de Nederlanden bereikt nl. door een vertaling in versvorm, waarvan slechts fragmenten over zijnGa naar voetnoot6), en door de verkorte Lat. teksten resp. van Vincentius Bellovacensis en van Jacobus de Voragine. Daar van de versroman geen fragment bewaard is, dat de Jaarkoning bevat, kan ik de metrische vertaling buiten beschouwing laten. Hoogst waarschijnlijk heeft ook deze de parabel bevat, want de oude kern vindt men in het algemeen goed bewaard, getuige b.v. de bewerking van Rudolf von MontfortGa naar voetnoot7). Vincentius neemt de Barlaam op in zijn Speculum in een populair theologisch uitgewerkte vorm. Hiernaast staat de legende in de Legenda aurea van Jacobus als een eveneens verkorte maar praegnante volkse redactie, moraliserend en aanschouwelijk. Naar Vincentius zijn vertaald de Mnl. fragmenten, die men oorspronkelijk meende te moeten beschouwen als delen van een op zichzelf staand werkGa naar voetnoot8), maar die een plaats werden | |
[pagina 116]
| |
aangewezen in Philip Utenbroeke's Spieghel HistoriaelGa naar voetnoot1). Naar de Legenda aurea is vertaald de legende van Barlaam, zoals men die vindt in de Mnl. hss. en incunabels van het Passionael. In het hs. van 1439, geschreven in Westelijk Mnl. met hier en daar Oostelijke vormenGa naar voetnoot2) leest men fol. 256: ‘Voert seyde Barlaam, hoe dattet een gewoente was in eenre groter stat, dat si daer alle iaer coren tot enen prince enen vreemden man, die men niet en kende. Ende als hi gecoren was, so mocht hi doen al dat hi woude ende regieren alt lant na sinen goetdoncken. Mer als deze in alre weelden was ende hi waende, dattet altoos also mit hem dueren soude, so stonden vluchts na dat iaer die burgers van der stat op tegens hem ende sleeptenen al naect alle die stat duer ende versenden hem in ellenden tot enen verren eylande, daer hi en vant noch teten noch te drinken, noch cledinge, daer hi zeer gepijnt wert van honger ende van couden. Ten lesten quam daer een ander int heerscap. Ende doe hi int heymelic verstont die gewoente vanden lande so besate hi hem wijslic totter aenstaender armoeden, ende sende al heymelic bi sinen sonderlingen vrient tot dien eylande ontelliken scat van goude ende zulver. Ende doe hi na dier gewoenten in dat eylant versent was, so leefde hi daer in groeter weelden, daer sijn voervaders ende die ander in armoeden ende gebreke waren. Die stede is die werelt, die burgers sijn die duvelen, die ons bedriegen mitter valscher genuechten deser werelt. Ende als wijs minste vermoeden, so coemt ons die doot opten hals, ende wi werden dan gevuert in die stat der duusternissen ende ewiger ellenden,ist dat wi in enen quaden eynde gevonden worden; mer die rijcheiden, die wi nu voer senden sullen ende die ons dan alleen mogen baten, dat sijn deuchdelike werken ende aelmissen, want die rijcheyden die wi hier den armen geven die sellen ons aldaer bereyden ewige weelden.’ In beide vertalingen, die van Vincentius en die van Jacobus, is de toepassing dezelfde, alleen worden door de sociaal denkende historicus van het Speculum de ‘quade princen’ (vs. 155) mee opgenomen onder de duvels. De moralist van het Passionael vermaant tot goede werken als het geven aan de armen. De redactie van Vincentius bevat de herinnering aan het ritueel niet. Ten slotte is het thema van de Spotkoning, voorzien van een nieuw motief, te vinden in de Gesta Romanorum, waar het geheel de titel van De Narrenappel zou kunnen dragen. Een koning, zo wordt er verteld, geeft stervend aan zijn zoon een gouden appel om deze te schenken aan de grootste dwaas, die hij zal ontmoeten. Op zijn tocht door de wereld aangekomen zijnde in een stad, ziet de prins een koning met grote praal rijden. De burgers vertellen hem, dat er jaarlijks een andere vorst wordt gekozen en de oude verjaagd. Aan deze Jaarkoning nu geeft de vorstenzoon de appel. Op de vraag, waarom een vreemde koning aan een onbekende een geschenk zendt, antwoordt de prins: ‘Omdat gij de grootste dwaas zijt’. Op deze wijze is de Jaarkoning gewaarschuwd, en neemt zijn maatregelen tegen de komende ellende. De appel is de wereld, de Jaarkoning is iedereenGa naar voetnoot3). | |
[pagina 117]
| |
Ook deze versie is in de Nederlanden bekend geweest, zoals blijkt uit de in 1481 gedrukte Historien ghetoghen wten gesten ofte eronik ender Romeynen caput 74, die een vertaling zijn van de Gesta Romanorum moralisata; en bovendien uit de Delftse druk van 1483 eveneens caput 74. Het is zeer onwaarschijnlijk, dat het in een kinderspel bewaarde Spotkoning-ritueel waarvan we door Vondel en de Wree weten, dat het in de 17e eeuw bestond, waarschijnlijk kunnen we hier zeggen ‘nog bestond’, aan de parabel zijn oorsprong dankt. De hoon en het verjagen worden er in één zin saamgevat, zonder enige dramatisering. Wel kan de Barlaam uit het Passionael, dat zo sterk verbreid was, tot levendig houden van het kindereeremonieel hebben bijgedragen. Marie Ramondt. |
|