De Nieuwe Taalgids. Jaargang 40
(1947)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Critisch Bulletin. Jan.Hendrik de Vries bespreekt, in een artikel Vestdijk, episch dichter en verteller, uitvoerig zijn gedicht Mnemosyne in de Bergen. Daarop volgt een bespreking van Iersche Nachten, van dezelfde auteur, door Elisabeth de Roos. - Een artikel van Sjoerd Leiker is getiteld: Theun de Vries en de goden van Babylon, naar aanleiding van zijn jongste roman Sla de wolven, herder. - W. Gs. Hellinga vestigt de aandacht op het In Memoriam J.H. van den Bosch, door Dr H.J. de Vos. De beweging op het gebied van het moedertaalonderwijs, waaraan Van den Bosch zo volijverig deelnam, noemt hij Voorjaarsstormen van de taalstrijd. | |
Voortgang. Tijdschrift voor Christendom en Cultuur.Dit tijdschrift, bedoeld als vervanger van Stemmen des Tijds, is voorlopig weer verdwenen, na drie afleveringen, nl. Sept., waar J. Haantjes, een begin makende met zijn Letterkundige aantekeningen, de bundel Vuur en Wind van Muus Jacobse beoordeelde. Okt. J. Haantjes, aanknopende bij Het nieuwe Geuzenlied van G. Stuiveling, waar de schrijver in een symposion tien personen laat discussiëren over de waarde van de verzetspoëzie, voert als De elfde gast Heeroma ten tonele, die hij een Christelijk getuigenis in de mond legt. Verder bespreekt hij, onder het opschrift Komen en Gaan de inaugurele rede van Prof. W.A.P. Smit, waarbij er op wijst dat de litteratuur-aesthetische richting aan onze universiteiten veld wint tegenover het historische element. Nov. Onder de titel Wilhelmus-problemen bespreekt J. Haantjes het proefschrift van Dr Drewes. Hij veronderstelt dat dit gedicht in twee gedeelten geschreven zou zijn: de eerste helft tijdens, de tweede helft na de veldtocht van 1568. In aansluiting bij zijn artikel schrijft J.C.H. de Pater over het Wilhelmus en het Calvinistische verzetsrecht. | |
Roeping. Jan.Fr. van der Ven vraagt aandacht voor Een Brabants debuut, nl. van de jonge auteur Anton Eijkens, die gelijktijdig drie boeken uitgegeven heeft: Een handvol verzen, een bundel De Sprookjeshoorn en een roman Onder de toren. De beoordelaar stelt de sprookjes, wegens het verteltalent, het hoogst. | |
Wending. Jan.P. Minderaa geeft een kritisch overzicht van Achttien bundels lyriek, die in de laatste tijd van de pers kwamen, maar grotendeels in de oorlogsjaren, onder de indruk van de tijdsomstandigheden geschreven zijn. | |
Nieuw Vlaamsch Tijdschrift. Nov.F.V. Toussaint van Boelaere herdenkt Arthur van Schendel onder het opschrift Een groot schrijver is heengegaan. Daarna geeft ook Jan Greshoff een beschouwing over het werk en de betekenis van Arthur van Schendel. - In een Kroniek schrijft Maurits de Vroede uitvoerig over De Vlaamsche reacties op de Februari-omwenteling | |
[pagina 96]
| |
van 1848: Aan de Vlaamse strijdliteratuur van Maart 1848, gericht tegen Franse annexatie-lust, namen bijna alle letterkundigen en dichters deel, o.a. Dodd, Snellaert, Van Peene en Alfried de Laet. | |
Dietsche Warande en Belfort. Jan.Onder het opschrift Spiraalgang geeft Rob. Antonissen een algemene beschouwing bij het werk van Henriette Roland Holst-Van der Schalk. Hij betoogt dat haar innerlijk leven en de evolutie van haar oeuvre ‘tweemaal een gelijkaardigen cyclus van ongeveer vijf en twintig jaar doorloopen’, nl. 1890 en 1915 en 1915-1940, wat hij door een tekening verduidelijkt. - In de Kroniek der Poezie beoordeelt Albert Westerlinck De Parelvisscher van Jan Vercammen, terwijl hij in ‘De laatste ronde’ protest aantekent tegen ‘Een documentje van bekrompen en geestlooze papenvreterij’, nl. een ‘Brief aan een jong Katholiek romanschrijver’, van Albert van Hoogenbeemt. | |
De Vlaamsche Gids. Jan.Hubert Lampo kenschetst als Twee die iets te vertellen hebben de romanschrijvers Louis Paul Boon, in zijn jongste werk Vergeten straat, en Piet van Aken, in zijn jongste roman De Duivel vaart in ons. Van beider talent koestert hij grote verwachtingen. - Adriaan van der Veen publiceert een voordracht over Multatuli's belang voor een jongere generatie. Hij constateert dat deze, in tegenstelling met Marsman en Du Perron, ‘op het oogenblik niet intens leven met Multatuli’. - K. Jonckheere beoordeelt de laatste roman van Arthur van Schendel, met de ondertitel: ‘de schaduw van het volmaakte geluk’. Hij ziet daarin een episch tekort: het is ‘een vertraagde fuga van Bach’. - Jan Schepens (Kroniek van het Essay) trekt een parallel tussen Westerlinck's Van Langendonck-diagnose en Cornette's Octaaf. Hij plaatst daarboven: Van donkere diepte naar zonnige ruimte. | |
Columbus. Jan.Paul Rodenko geeft een beschouwing over Het einde van de psychologische roman, dat door sommige beoordelaars verwacht wordt. | |
Klaverdrie. Sept.-Nov.Pierre H. Dubois (Critisch Memorandum) bespreekt de bundel Horror coeli en andere gedichten van de jonge dichter W. Hermans. - Jan Schepens (Kleine Poëziekroniek) vraagt aandacht voor het dichtwerk van Adolf Herckenrath. | |
Tijdschrift voor Geschiedenis. Jan.H.L. Bezoen beoordeelt G. Brom's Geschiedschrijvers van onze Letterkunde. Hij verwijt de schrijver gebrek aan waardering voor auteurs als Jonckbloet en J. te Winkel. | |
Museum. Jan.In de nieuwe jaargang verschijnen ook recensies in het Frans, Engels en Latijn. Recensies die voornamelijk voor Nederlanders van belang zijn, blijven in het Nederlands. Dit nummer bevat o.a. een beoordeling van Th. Frings: Die Stellung der Niederlande im Aufbau des Germanisch, door K. Heeroma. Mestreechter sproak, doe zuete taol, een dialektbloemlezing van H.J.E. Endepols, wordt beoordeeld door Gerlach Royen; Paden fen Fryslân III. van G.A. Wumkes wordt beoordeeld door G. Gosses. C.d.V. |
|