Met tuchten. met manieren.
‘Hoe weynigh oock de gierighen haar gheweten achten, als zy maar 'tbegheerde gheld moghen verkryghen, betuyght mede de waarheyd, uyt ondervinden in alle mans mond ghekomen zynde, daarmen zeyt (met tuchten): dryt conscientie alst gheld kost’, Coornhert, Wellevens Kunste IV, 12, 18.
Becker geeft met tuchten weer door met permissie. Terecht; het woord dryt (schijt) vraagt een verontschuldiging, de kracht van met tuchten is: sit venia verbo. De uitdrukking is, in een verband als het hierboven genoemde, zeldzaam genoeg in onze taal om er even bij stil te staan; ik ken geen ander voorbeeld dan dit. Het Mnl. Wdb. wijst wel de weg aan waarlangs deze betekenisontwikkeling van tucht is gegaan. Uit de betekenis opvoeding spruit die van beschaafde zeden, welvoeglijkheid, wellevendheid. Lübben en Walther (Mnd. Wtb.) geven o.a. voor tucht Bildung, Anständigkeit (gew. im Plural). Het Oostfr. Wdb. van Ten Doornkaat Koolman vermeldt nog mit tüchten un in êren. Het tegenwoordig Duits kent o.a. in allen Züchten = in alle eer en deugd.
Die laatste betekenis kent het Mnl. Wdb. ook toe aan het soms voorkomende met (alre) tucht.
Kiliaen noemt tucht Sicambr.: modestia, honestas, virtus. Mogelijk heeft dit tucht onder Oostelijke invloeden hier vaste voet gekregen; daarop wijzen ook spelvormen als tzucht, tsucht (zie Mnl. Wdb.). De vbb. die het Mnl. Wdb. geeft van de uitdrukking met alre tucht komen alle uit godsdienstige geschriften.
De uitdrukking doet denken aan het 17de eeuws-Hollandse met manieren. In Coster's Tysken wordt een boer die ‘tiert als een wilde’ toegevoegd:
Hebje wat te segghen, seght dat met manieren (Tijsken, 1173).
En de schoolmatres uit Tengnagels Frick in 't Veurhuis waarschuwt een paar kijvende kinderen met de woorden: holla, holla daer, mit benieren! - hou je fatsoen.
A.A.V.