De Nieuwe Taalgids. Jaargang 37
(1943)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 231]
| |
Joachim Oudaan als Chiliast.De leer van het Duizendjarig Rijk grondt zich speciaal op Openbaring 20: 1-3, waar geschreven staat, dat de draak gebonden wordt door een engel en gedurende 1000 jaar geworpen in de afgrond. Reeds in de oudste Christengemeeten traden leraars op, die deze woorden letterlijk opvatten en dus een periode van 1000 jaar tegemoet zegen, waarin Christus met zijn gemeente de aarde beheersen zou. Deze zeer realistische opvatting van het Duizendjarig Rijk ontstond in de Christengemeente vooral onder Joodse invloed. Op grond van tal van teksten uit het Oude Testament was er bij de Joden een zeer sterke toekomstverwachting voor een nieuwe en krachtige aardse heerschappij. De Christenen meenden dat het Duizendjarig Rijk een Messiaans tussenrijk zijn zou, dat bestaan zou tussen de eerste en de tweede opstanding. Onder de eerste opstanding verstond men dan de wederkomst van Christus tot opwekking en vereniging van de gemeente; de tweede opstanding was de komst van Christus ten oordeel. Het reële bestaan van een duizendjarig rijk was zo ongeveer het enige, dat met bepaaldheid werd geleerd en geloofd; omtrent de inrichting, de hoedanigheden, ja zelfs de duur van het rijk liepen de meningen zeer ver uiteen. Evenwel wilden de belangrijkste kerkvaders (o.a. Augustinus) van het Chiliasme niets weten. Ook na de Hervorming heeft de officiële kerk zich steeds verzet tegen de leer van het Duizendjarig Rijk. De Hervormers spraken in dit verband van judaica somnia. In de Belijdenisgeschriften van de Protestantse Kerken werd deze leer algemeen afgewezen. De Augsburgse belijdenis (1530) noch de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561), de Heidelbergse Catechismus (1560) noch de Confessio Helvetica (1566) willen iets van 't chiliasme weten. Bleef deze bijbeluitleg nog altijd aanhangers houden, zo moeten dezen in hoofdzaak gezocht worden onder de sectariërs. Coccejus stond een gematigd chiliasme voor; niet in de toekomst maar in het verleden moet men 't Duizendjarig Rijk zien (1668). Hugo de Groot schreef kort vóór zijn dood (1644) over het Duizendjarig Rijk. Bij hem vinden we de ook later veel gehuldigde opvatting, dat men onder het Duizendjarig Rijk moet verstaan de periode van de kerkgeschiedenis na Keizer ConstantijnGa naar voetnoot1). Evenals in de kerk is ook in de letterkunde klein 't aantal van hen die zich voor het Chiliasme uitgesproken hebben. De collegiant Oudaan leefde in een kring van personen die vurige aanhangers waren van deze leer. Onder hen hebben Koenraad van Beuningen en Joan Hartigvelt de meeste bekendheid. Na de Hervorming droeg het Chiliasme een sterk antipapistisch karakter. In verschillende figuren uit de Openbaring zag men symbolen van de R.K. Kerk. Bij deze opvatting sluit Oudaan zich aan; trouwens ook in andere werken toont hij zich afkerig van de Roomsen. In een zeer uitvoerig gedicht heeft hij zich bezig gehouden met het Duizendjarig Rijk. De titel er van luidt: Voorschaduwing van het Zegepralende Rijk Onzes Heeren en Zaligmakers Jesu Christi; en deszelfs Heerlijkheid op AardeGa naar voetnoot2). Evenals | |
[pagina 232]
| |
voor het zes jaar vroeger verschenen Aandachtige TreurigheidGa naar voetnoot1) ontleent Oudaan ook hier een citaat aan de beroemde 4e Ecloga van Vergilius, waarin gesproken wordt van een heilbrenger en waarin men wel een heidense profetie van de Christus heeft willen zien. Deze heilbrenger, zo luidt het in vs. 17, pacatumque reget patriis virtutibus orbem. In dit zeer omvangrijke gedicht, waarvan ik hier een overzicht wil geven, behandelt Oudaan in hoofdtrekken de geschiedenis van de Godsopenbaring van de Schepping af tot het Gericht toe. Het gedicht heeft dezelfde deugden en gebreken als Aandachtige Treurigheid, een uitvoerig vers op het lijden en de opstanding van Christus. Er zijn gedeelten die dadelijk pakken door vlotheid en levendigheid van beschrijving, waarin we het typisch persoonlijke van Oudaan aantreffen: zijn vaak stroeve maar toch pittige vers met het geheel eigen geluid. Maar daarnaast staan bladzijden die pure rijmelarij zijn; zo o.a. de verzen die handelen over de betekenis van het getal 666. Dorre, doodse uitpluizerij op rijm, anders niets. Oudaan toont zich herhaaldelijk dichter ook in dit werk, maar 't ontbrak hem geheel aan kritiek ten aanzien van zijn stof; hij wist niet te schiften, daardoor krijgt veel onbelangrijks een te uitvoerige behandeling. Het hele werk is zodoende onevenwichtig en heeft zeker geen recht op de naam epos, waarop 't naar zijn omvang en verdeling in 12 zangen anders misschien aanspraak zou kunnen maken. Naar hun inhoud vallen de 12 boeken in drie groepen uiteen: Het eerste boek geeft de aanleiding en de inhoud van 't geheel. Boek 2 tot 5 geeft een historisch overzicht van hetgeen aan het Duizendjarig Rijk voorafgaat in de gewijde geschiedenis en van de aankondigingen en voorspellingen van dit Rijk. Boek 6 tot 12 behandelt de uitspraken uit het Boek der Openbaring, waarbij de schrijver dan zijn eigen opvatting geeft omtrent de betekenis der verschillende aanduidingen en benamingen.
Aanleiding en Inhoud (in tegenstelling tot de rest van het gedicht in vijfvoetige jamben geschreven; de overige zangen zijn in Alexandrijnen gesteld). Oudaan's doel is ‘te openen het Groote Rijk des Heeren, daar Jesus zelf op aard den Schepterstaf der Heerschappij aanvaart’. Met schroom aanvaardt hij de zware taak. Daniel gaf een voorafschaduwing van dat Rijk in de verklaring van de droom van Nebukadnezar. Duizenden Joden zien reikhalzend uit naar de komst van dit Rijk, maar ze hebben geen flauw besef van de inrichting er van: daar moeten ze de Messias belijden. De grote dag van 't oordeel nadert en dan breekt de dag aan van 't duizendjarig vrederijk. Oudaan eindigt met een bede aan Jezus om kracht bij 't vervullen van zijn taak. | |
II. Grondoorzaak en eerste belofte dezes Rijks.De profeten van 't Oude Testament hebben Israël de weg gewezen naar 't Grote Rijk des Heren. Tijdens Jezus' omwandeling was dit Rijk nog niet aangebroken. Er is overeenstemming tussen de tekening in het Oude en die in 't Nieuwe Testament. Met de val van een deel der Engelen begon de reeks van rampen. Dan volgt de val van Adam. Daardoor wordt ook de aarde vervloekt. Gods genade blijkt uit de moederbelofte. Maar voor- | |
[pagina 233]
| |
eerst neemt de ontaarding nog toe: de kinderen Gods vermengen zich met de kinderen der mensen. Ook na de straf van de zondvloed komt er geen verandering in de aard der mensen: Cham overleeft de zondvloed. Abraham is Gods uitverkorene. Hij blijft staande in de beproeving van zijn geloof. Zijn zoon Isaäc is een type van Christus. De zegen van Abraham valt stoffelijk ten deel aan allen die uit hem geboren worden, geestelijk aan allen die met hem geloven in de voorspelde verlosser. | |
III. Voorspellingen en voorbeelden.Door Jacobs zonen krijgt de boom Abraham twaalf takken. In Egypte vinden de patriarchen een tuchtschool der dienstbaarheid. God leidt Zijn volk uit door Zijn wonderkracht, maar eerst moet het gelouterd worden in de woestijn. Saul vestigt voor 't eerst een rijk, maar 't Rijk van ‘rust en heilbelofte’ is het niet. Ook Davids rijk was besmeurd door bloed. Wel mocht Salomo de tempel bouwen, maar ook hij viel in zonde en zo wordt 't rijk verdeeld. Door de zonde van Israël onder de verschillende koningen krijgen telkens de heidenen heerschappij over hen en voeren ten slotte Israël en Juda weg. Maar Babel zal eenmaal vernederd worden. | |
IV. Inbrenging der Joden tot het Rijk.In dit vierde boek vinden we reeds een belangrijk stuk van de leer van 't Chiliasme n.l. het geloof aan de herstelling van de wereldlijke macht van Israël. De profeten van het Oude Testament stellen ondubbelzinnig vast, dat de Joden in dit Rijk thuis horen. Jesaja spreekt er van: God zelf brengt op wonderlijke wijze zijn volk Israël in zijn Rijk. De zonde en ongerechtigheid van Israël verdwijnen als een wolk. Jeremia noemt Jeruzalem de troon des Heren. God zal Jacob verlossen en zijn gevangenis wenden. Ezechiël spreekt van een nieuwe geest, die God geeft aan alle kinderen Jacobs. Hosea voorspelt dat God 't te schande gemaakte Juda opnieuw kleden zal. Joël ziet in de geest de Almachtige opstaan om de heidenen te bestrijden en ten onder te brengen in de heilige oorlog. Amos predikt vruchtbaarheid en overvloedige oogsten. Volgens Micha zal de leeuw van Jacob zich verheffen. Ook Obadja spreekt van de vestiging van dit Rijk. Zefanja profeteert dat Jeruzalem zonder vrees zijn zal, het zal de vijanden op het hart treden. Naar Zacharia's woord zal de Vredevorst zijn Rijk vestigen op de ganse aarde en dan zal Davids huis de glans Gods het Rijk binnendragen. Ook Maleachi, als laatste, laat zich horen: In die dagen zullen de bozen verdelgd worden, maar de Godvrezenden zullen wassen in glans en macht over de goddelozen. Zoals door Ezechiël's profetie leven kwam in de dorre doodsbeenderen, zo zal God 't dode en verdorde Israël tot leven wekken en de Messias doen erkennen. | |
V. Bewerp des Rijks in de boeken van 't Nieuwe Testament.Niet alleen in het ‘Oude Strafverbond’ maar ook in het ‘Nieuwe van Genade’ wordt over dit Rijk gesproken. De schifting tussen goeden en kwaden, gesymboliseerd in de gelijkenissen van 't visnet en 't onkruid in de akker, zal plaats hebben aan het eind der eeuwen. Vóór zijn dood profeteert Jezus zijn discipelen op de Olijfberg de dingen die geschieden zullen bij de verwoesting van Jeruzalem. Soortgelijke voortekenen zullen | |
[pagina 234]
| |
ook de wederkomst des Heren aankondigen. De tijd van die komst is God alleen bekend. Men heeft echter te letten op de tekenen der tijden. Een der laatste tekenen zal zijn de erkenning van de Messias door de Joden. | |
VI. De Hoer en haar oordeel.Volgens Openb. 17 zag Johannes een vrouw op een zevenkoppig beest. Deze zeven koppen van 't beest zijn het symbool van de zeven koningen van Rome en van de zeven heuvels waarop deze stad gebouwd is. De hoer is Rome zelf, zowel het heidense als dat wat zich de moederkerk noemt. De minnaars van de hoer zijn de koningen en keizers, onder wie Constantijn de eerste plaats inneemt. In de lucht ziet hij wonderen; daardoor bekoort hij zijn minnares te meer. Hij is krachtig in de oorlog en ontziet geen bloed als 't gaat om de verbreiding van de Christelijke leer. Maar allengs verslapt hij; precies als Saul verdelgt hij eerst de wichelaars en wint later hun advies in. Hij legde de grondslag voor de wereldlijke heerschappij van de paus. De vorsten bestrijden elkaar met 't kruis in de banieren. De hoer vrijt de vorsten en dezen brengen haar hulde. Volken uit het Noorden en dan Saracenen doen geweldige aanvallen op haar. Dan wordt Karel de Grote haar gunsteling. Met het zwaard verbreidt hij de Christelijke leer. De hoer is er steeds op uit haar macht uit te breiden. Keizers en koningen wil zij bevelen. Zij woedt tegen allen, die op enige wijze te kort schijnen te doen aan haar eer; zonder mededogen doodt zij degenen die ketters geacht worden, maar daardoor verliest ze haar eigen glorie en roem. Als 't rijk van Christus komt, wordt haar naam uitgedelgd. | |
VII. Babel, en deszelfs val.De val van Babel volgt op die van de hoer van Rome. Oorspronkelijk was Babel de hoofdstad van de Chaldeeën. De hoogmoedige Nimrod legde de eerste steen. Daar moest een toren komen die tot de hemel reikte. God verstoorde dat plan door de spraakverwarring. De hoer Semiramis heeft Babel tot een wonder in mensenoog gemaakt. Nebukadnezar beroemt er zich op Babel gebouwd te hebben. Het lokt de volken met wellust tot hun zedelijk verderf. Jesaja en Jeremia kondigen de straf en vernietiging van Babel aan. Profeten waarschuwen zich van Babel af te keren. Meden en Perzen verwoesten het. Maar niet geheel; een deel blijft staan als waarschuwend voorbeeld voor een nieuw Babel. Is 't mogelijk het oude Babel in verdorvenheid nabij te komen? Wie Rome kent, twijfelt niet meer. De profetieën over Babel gelden ook voor Rome. Romulus was een tweede Nimrod; hij werd gezoogd door een wolvin. Dat is tevens de oorsprong van de kerk van Rome. Wat Babel trof van de Perzen, dat ondervindt Rome van de Noordervolken. Door de beeldendienst wordt de afgodendienst binnen de kerk gebracht: Grote praal en kostbaarheid in kerkinrichting en priesterkledij. Priesters zijn heersers en geen dienaars. Koopmanschap viert hoogtij en gaat zelfs over de zielen der mensen, die door veel geld vrijgekocht kunnen worden. De goeden moeten Babel verlaten. Allen die met Babel meedoen, komen om. God wreekt 't bloed van profeten en martelaars. De Engelen en ook de Ouderlingen en de dieren juichen mee aan de Bruiloft des Lams. | |
VIII. Het eerste beest en zijn wonden.Daniël ziet vier dieren opklimmen uit de zee. Door deze vier dieren worden vier rijken gesymboliseerd. Het vierde dier is afschuwelijk van gedaante. | |
[pagina 235]
| |
Dit beest verschijnt Johannes de Doper. Het had zeven hoofden en heet daarom het zevenhoofdig beest; het had tien hoornen, waarop tien kronen. Den horen heeft ogen on een mond. Dit beest is het beest van Rome, dat sijn masht kreeg van de draak; 't beest komt uit de zee, ze komt Rome omhoog uit de zee van volkeren. De zeven heuvels en de zeven koningen van Rome beantwoorden aan de zeven koppen. De zeven koningen moeten we zien als zeven verschillende regeringsvormen, waarvan het keizerschap de zesde was. Daniël had ook een kleine horen gezien, vol ogen en met een mond die gruwelijke woorden sprak en God lasterde. Het beest is 't Heilige Roomse Rijk, 't Duitse keizerdom, dat zich beroemt op de keizerlijke glans. Het heeft zijn macht ontleend aan de draak, die er op uit is om te doden om het geloof. Die zich de naam Katholiek toeëigent, is machtig door het beest, dat algemene macht had. Wie zich de naam Katholiek aanmatigt, is groot in verwoedheid; eerst Spanje, daarna Oostenrijk. Oostenrijk is het beest; Karel V en Filips II zijn krachtige uitingen daarvan. Maar ‘nu is het heerschend Huis gedaalt op weinig levens’. | |
IX. Het tweede Beest, en de ondergang van beiden.Een tweede beest kwam op uit de aarde. 't Had twee horens evenals 't Lam dat geslacht is. De horens zijn 't symbool van sterkte en macht. Met de horens van 't Lam wil het de werken van de Draak verrichten. 't Tweede beest wil het eerste sterkte en kracht geven. Daartoe bedenkt het een kunstig leugengewrocht. De hoer maakt zich gereed om op dit dier te rijden. De beide beesten staan elkaar bij. De hoer besloot tot een kruistocht, zo noemt ze de krijgstocht naar Palestina. Paus Urbanus schenkt zondenvergiffenis aan allen die meetrekken. Allen die iets op hun kerfstok hebben, trekken mee op. Dit is 't ene beest met horens als een lam, maar werkend als een draak. 't Roomse beest valt aan op Jeruzalem, dat de Heiland kruiste. Dat is een wonder, dat 't ene beest tegen 't ander te keer gaat. De overwonnenen worden zonder erbarmen ter dood gebracht: ‘'t Beest bestormt God godslasterlijk op zijn troon’. Na de kruistochten komt de strijd tegen ketterij en ongehoorzaamheid bij 't tweede Roomse beest. Het getal van 't beest is 666. Lateinos betekent dat volgens de ‘Ouden’, maar ook 't tweede beest wordt door dit getal aangeduid. D + C + L + X + V + I = 666. Johannes beschrijft de straf van hen die 't beest aanbidden. De zeven Engelen komen op ten gerichte. | |
X. De valsche Profeet en zijn straf.De Antichrist is in alles wetteloos. Boven God verheft hij zich. Tussen Konstantinopel en Rome ontstaat geschil over de kerkelijke heerschappij. Die van Konstantinopel werpen de beelden de kerk uit, maar Rome wil ze er in houden. De pausen heersen over de vorsten en verlenen dezen hun macht. Zij alleen kunnen de naam keizer, augustus, schenken. Zij verheffen zich alzo boven allen die God met eer bekleed heeft. Wetteloosheid en onwettigheid beide hebben hém verheven: de mens der zonde. Voor iedere zonde is een vaste prijs gesteld. Alleen de rijken kunnen op die manier van zonde verlost worden; dit gaat lijnrecht in tegen de uitspraak van Christus. Drie boze geesten gaan uit over de wereld om vorsten en volken te verleiden en hen in 't verderf te storten en in strijd te brengen | |
[pagina 236]
| |
met het Lam: een van de draak, een van het beest, een van de antichrist. Op de grote oordeelsdag zal God 't ganse legioen der verleiders te niet doen, en de valse profeet werpen in de poel des verderfs. De Engelen en de heiligen zullen juichen aan de oever van de glazen zee; ze zullen 't zegelied van 't Lam zingen. | |
XI. De Satan gebonden.Van 't Paradijs af is de slang, 't symbool van de Satan, de vijand en verleider van de mens. Johannes ziet een barende vrouw, bedreigd door een draak. De draak wil de zoon verslinden. De vrouw wordt 1260 dagen door God beschermd in de woestijn. De vrouw is de kerk; de glinsterende zon is Christus; 't twaalftal sterren boven de zon symboliseert de twaalf apostelen. De vrouw zet haar voet op de maan, wier licht niet vast maar wisselend is: Symbool van de vergankelijkheid der aardse dingen en van 't maanlicht van de wet, dat verdwijnt door de glans van de zon, Christus. De worsteling van de oude kerk was even groot als die van de barende vrouw; 't was een strijd met Jood en heiden om die te herbaren. Als draak zet Nero de muil in het pasgeboren vlees. De vrucht der vrouw haalt God in de hemel, maar de draak trekt velen van 't geloof af. Michaël d.i. Gods zoon, stelt zich te weer om de draak te straffen voor zijn overmoed. Als hij ter aarde geworpen is, is er groot gejuich in de hemel, maar op aarde woedt de draak dan opnieuw. Weer gaat hij de vrouw te lijf, die weer vlucht in de woestijn: twee tijden, en een tijd, en een halve tijd. In de eerste tijd van haar bestaan is de kerk onaantastbaar voor de draak door haar deugd. Maar langzamerhand slopen de gebreken in, toen werd de invloed van de draak groter. Toen werd voor 't kleine getal der gelovigen de tijd steeds benauwder. De tijden worden door God bepaald. 1260 dagen prediken Gods beide profeten tegen het verval der kerk. Ze worden gedood. De tijden wanneer dit geschieden zal, zijn niemand bekend. God heeft ze verzegeld. Wat de Draak de kerk aandoet, was te voren reeds door zijn trawanten: de hoer, de beesten en de valse profeet, geschied. Een Engel daalt neer met ketenen en de sleutel van de kerker om de draak te boeien. Ondanks zijn verzet wordt hij geboeid en verzegeld voor een tijdperk van 1000 jaar. In die tijd moet hij overdenken de heerlijkheid die hij bezat in zijn oorspronkelijke toestand. Het gezang der gezaligden foltert de geboeide; de mensen die hij belaagde, hebben grote heerlijkheid verworven. Naast de paradijsvloek kreeg de mens de moederbelofte, maar de draak treft uitsluitend vloek. ‘Geen rust, geen lust, geen hoop, geen eind, geen ondergang’, vindt hij gedurende die 1000 jaar. | |
XII. De Bruiloft des Lams.Johannes ziet de hemel geopend. De stoelen staan gereed voor Gods heiligen die evenals de zielen der martelaren gericht oefenen over de vervolgers. Ze volgen het Lam in al zijn heerlijkheid en macht. Het zijn de patriarchen, profeten, martelaren en zij die niet bogen voor het beest of dat eer bewezen. De dood heerst nog in dit Rijk n.l. over de heidenen. De gezaligden heersen met Christus als koningen en priesters gedurende 1000 jaar. Zo wordt de spreuk en zijn omgekeerde waar: God dienen is regeren en Regeren is God dienen. Dit is het Rijk waarvan de profeten spreken, waarin Christus Davids | |
[pagina 237]
| |
troon bestijgen zal. Bij God zijn 1000 jaar aan één dag gelijk, d.w.z. Christus' rijk duurt onbepaalde tijd. Daniel spreekt van: tot in eeuwigheid. De tijd is alleen bekend bij God en Christus. Na 1000 jaar zal de draak weer een tijd ontbonden worden. Dan voert hij ijlings krijg tegen alle volken der aarde. Daarna wordt hij opnieuw en nu voor goed geworpen in de poel des vuurs.
Evenmin als bij de theologen - trouwens hij was ook een halve theoloog - krijgen we bij Oudaan een heldere voorstelling van de toestand in het Duizendjarig Rijk. Het valt al dadelijk op dat hij spreekt van maar één wederkomst van Christus, n.l. op de dag des oordeels. Daardoor wordt de chronologie van 't Duizendjarig Rijk heel onduidelijk. Velen staan en stonden twee wederkomsten voor: één voor de gemeente om met Christus te heersen en één ten gerichte. Dan krijgt in ieder geval 't Duizendjarig Rijk in de chronologie een precies aangegeven plaats. Het ‘inbrengen van de Joden’ is bij Oudaan evenals bij andere chiliasten gebaseerd op die opvatting van de oudtestamentische profetieën, die leert dat ze betrekking hebben op de staat van vrede en recht onder Christus' wereldlijk bestuur. De tegenstanders dier opvatting geven de uitleg, dat al deze profetieën betrekking hebben op de situatie na de terugkeer uit de ballingschap. Een van de merkwaardigste trekken van deze chiliastische beschouwing is het grote gemak, waarmee alles wat betrekking heeft op de verschillende demonische krachten in de Openbaring, overgebracht wordt op Rome, zowel het Christelijke pauselijke Rome, het antieke, heidense, als ook op het ‘Heilige Roomse Rijk’. De interpretatie der verschillende teksten wordt dikwijls wel heel gekunsteld, maar daarover bekommerden Oudaan en velen met hem zich blijkbaar minder. Rome was en bleef de grote zondebok, terwijl men in de paus de Antichrist zag. Deze opvatting vindt bij mijn weten in onze letterkunde nergens zo uitgebreid en nadrukkelijk vertolking als in Oudaan's Voorschaduwing van het Zegepralende Rijk. Om deze reden kwam het mij gewenst voor de aandacht op dit gedicht te vestigen.
Dordt. J. Karsemeijer. |
|