Losse notities. Nogmaals: Opoe.
In de vorige aflevering heeft de heer Weijnen de etymologie van het woord opoe aan de orde gesteld, zonder verder te komen dan de mening, dat dit woord een brabbelsamenstelling zou kunnen zijn met het partieel-Zuidhollandse, slechts uit Dordrecht en Sliedrecht bekende woordje poe, waarvan de etymologie al even duister is.
Men zou dus moeten aannemen, dat het vrijwel nergens gebruikte poe zich in zijn begrensde territorium zou hebben verbonden met groot tot de samenstelling grootpoe, en dat deze samenstelling in z'n brabbelvorm opoe de zegetocht begonnen was over ons hele taalgebied. Dit lijkt me al te romantisch. En bovendien, zolang de afkomst van poe verborgen blijft, zijn we eigenlijk niets verder.
Het komt me voor, dat inderdaad poe en opoe essentieel hetzelfde woord zijn, omdat ze beiden verklaard dienen te worden op dezelfde wijze, en wel als brabbelvorm naast de woordparen pa-moe en opa-omoe (uit grootpa en grootmoe). In de kindertaal overheerst de klinker verre de medeklinker; van talloze woorden is de vocaal van de aanvang af zuiver, terwijl de beginnende en sluitende consonanten soms nog maandenlang gebrekkig blijven. Zo is m.i. de vorm omoe onder invloed van de vorm opa geworden tot opoe, en in een deel van Zuid-Holland tevens de vorm moe onder invloed van pa tot poe. Mogelijk werd deze overgang nog begunstigd, doordat er voor grootmoeder toch reeds twee vormen bestonden: omoe en oma, waardoor dus dit woord minder gefixeerd was dan de éne vorm: opa. Aldus kreeg men naast het tweetal opa-oma, waar de medeklinker het betekenisverschil ‘draagt’, het nieuwe tweetal opa-opoe, waar het de klinker is die de zin bepaalt; en beide tweetallen konden gelijkelijk gelden als variant van opa-omoe.
G. Stuiveling.