Rocping. Juli. J.M. Kramer bestudeerde Boutens als vertaler. Met alle waardering voor Boutens als dichter, luidt zijn oordeel over de vertaling van Sophocles en vooral over de Odyssee-vertaling ongunstig: de ‘plechtigorgelende klank’ van Boutens' vers acht hij ‘volkomen ongeschikt voor de weergave van de beknopte en eenvoudige Homerische dictie’.
Aug. F.M. de Louvick geeft een degelijke samenvatting van de Reinaertstudie in een opstel Van den Vos Reinaerde, waarin hij ook de artistieke waarde tot zijn recht doet komen.
Verslagen en Mededeelingen van de Kon. Vlaamsche Academie. Sept. 1942. In zijn Biobibliographica VIII wijst Willem Van Eeghem op het Zuid-Nederlands aandeel in de wederontdekking van Mariken van Nieumeghen, voornamelijk door de verdiensten van Prudens van Duyse. Een uitvoerige bibliografie van dit drama besluit zijn artikel. - Lode Baekelmans (Alfons de Cock en Coenraad Busken Huet) bespreekt een drukproef van Huet's Lidewyde, met veel verbeteringen, die in het bezit geweest is van A. de Cock. - A.J.J. Van de Velde behandelt een groot aantal Technische woorden uit de M.E., nl. namen van gesteenten, als Derde bijdrage tot het Lapidarium van Albertus Magnus.
Neophilologus. XXVIII, afl. 4. J. Larsen geeft een beschouwing over La Théorie de Bédier jugée par deux de ses critiques. - P.M. Maas spreekt over Het Maastrichtse Paasdrama, nl. het liturgische spel met muziek, ontdekt en onlangs uitgegeven door Jos. Smits van Waesberghe. - W. Gs. Hellinga oppert, in een artikel Klankexpressie en klankbeweging, zijn twijfel aan de uitspraak van Paul Valéry: ‘Il n'y a aucun rapport entre le son et le sens d'un mot’.
Tijdschrift voor Levende Talen IX, afl. 3. Een lexicografische bijdrage van R. Verdeyen is getiteld Konijnenwarande en het Nederlandse Handwoordenboek. - J. van Mulders spreekt over De tmesis van het werkwoord in het Nederlands. - In een Kroniek wijst G. Vannes op Een paar Zuidnederlandse afwijkingen in de zinsbouw.
De Gulden Passer XXI, No. 1-2. A. van Elslander onderzocht De refreinenbundel van Pieter Sterlinx (1582), een geboren Antwerpenaar, die in Holland een toevlucht zocht, ‘schoolmeester tot Delft’ werd, maar later naar Mcchelen terugkeerde. Van zijn hand zijn o.a. een zestal liederen in het Geuzenliedboek. Van de zeldzame bundel Diversche Refereynen ende Liedekens, door Van Elslander nauwkeurig beschreven, zijn maar twee exemplaren bekend, waarvan een nog onvolledig.
Zeitschrift für Mundartforschung XVIII, Heft 1-4. In deze aflevering komt vrijwat voor, dat op de Nederlandse dialektgeografie betrekking heeft. Het voornaamste daarvan is een breed opgezet artikel van L.E. Schmitt, met veel kaartjes, over Die Stadt Groningen und die Mundarten zwischen Laubach und Weser. Dezelfde schrijver behandelt, in samenwerking met Th. Frings, de Gutturalisierung, een verschijnsel dat vooral in de Nederlandse gewesten opmerkelijk is (bv. hongt = hond). Verder geeft H. Teuchert uitvoerige kritische besprekingen van de dialektkaarten van Blancquaert, Pee, Meertens en Kloeke, en van Weynen's boek over Nederlandse dialekten.
C.d.V.