Opoe.
Van het woord opoe bevindt zich de etymologie noch in Franck-van Wijk2, noch in het Supplement van van Haeringen, noch in Vercoullie2. Wel zegt Franck-van Wijk2 468 terecht, dat opa en oma kindertaal-vervormingen van grootma en grootpa zijn.
Het is dus heus niet zo dwaas, in opoe een brabbelvorm voor grootmoeder te zien, maar noodzakelijk lijkt mij het verbrabbelen van m tot p geenszins. Ook is het misschien een moderne ablautsvorm van opa te noemen. Maar waarschijnlijker lijkt mij een andere etymologie.
Er bestaat op heel beperkt terrein een woord poe = moeder. Jo Ypma, Boven de polder de hemel3 Baarn, een boekje dat mij in Zuidhollands dialect geschreven lijkt, geeft het bijv. p. 159. Daarnaast zag ik het bekende materiaal van de enquêtes van het Aardrijkskundig Genootschap van 1879 en 1895, het materiaal van Willems, nu berustend bij de Kon. Vla. Acad., en de gegevens die binnenkwamen op Van Ginnekens Nieuwe-Eeuwenquête in en daarin vond ik voor moeder in Dordrecht: poe en in Sliedrecht: poetsjie, dit laatste kennelijk een verkleinwoordvorm. Dit waren echter de enige gevallen met p-anlaut, die in al dit materiaal werden aangetroffen (behoudens nog een een als plat geldend pourie in Winschoten). Ik acht het nu waarschijnlijk, dat opoe een brabbelsamenstelling is met dit partieel-Zuidhollands poe: moeder. Als tenminste poe zélf niet van opoe is afgeleid! Want de etymologie van poe is mij verder onbekend.
A. Weijnen.