De Nieuwe Taalgids. Jaargang 37
(1943)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |
Gekondenseerde voorzetsels.Al varen we vandaag onder een andere vlag, dit artikel is toch niets anders dan een voortzetting van: Ont-‘van’-de voorzetseluitdrukkingen. Er bestaan in het Nederlands meer ‘nieuwe’ voorzetsels dan men zou denken. Want al rekende Langeveld, Taal en denken (Groningen 1934), blz. 60 v., de preposities tot de gesloten woordsoorten (numerus clausus!), blijkens zijn nadere uiteenzetting wilde hij daarmee toch geenszins zeggen, dat hun aantal eens en voor altijd afgesloten is: ‘Door afleiding, samenstelling en spontane vorming ontstaan zelden nieuwe praeposities, conjuncties, pronomina e.d. Daarentegen komen talrijke nieuwe substantiva, verba, adjectieven en adverbia voor. De voorzetsels b.v. zijn niet extensief rijker geworden, maar alleen werden zij rijker aan intern onderscheidingsvermogen. Twintig kunnen er zestig worden, maar principieel is hun aantal niet eindeloos’ (60). Stoett somt in zijn Middelnederl. Spraakkunst3 (80 v.) een zestig mnl. voorzetsels op, die nu in onbruik zijn geraakt, althans in het noorden van ons taalgebied. Wat Langeveld blz. 61 zegt naar aanleiding van spijt, middels, trots, kan èn vanwege wat er staat, èn vanwege wat er niet staat, minder bevredigen; maar we mogen ons daardoor nu niet van de eigen opzet laten afleiden. Enkele bekende, maar daarom nog niet in de woordenboeken erkende voorzetsels van substantivischen huize zijn inzake en terzake. Het eerste ontbreekt niet enkel in het N.W. VI 2194 - al wordt kol. 1475 bij: ‘In zake (gevolgd door een znw.)’ naar zaak verwezen, wat ook gebeurde bij ‘Ter zake (van)’ zonder nadere toevoeging XVI 1056, 1073 - het trouw als één woord geschreven voorzetsel inzake zoekt men ook tevergeefs bij Koenen-Endepols19. Toch levert elke krant voorbeelden: ‘Inzake de huwelijkskwestie en de daarmee samenhangende echtscheidingsvragen heeft de minister duidelijke taal gesproken’ (M. 25 XI '37), ‘inzake den afloop van de Duitsch-Engelsche besprekingen’ (ald.); ‘inzake de wezenlijke waarde van harer tijdgenooten letterkundig talent’ (Kloos VII 188). Hetzelfde geldt, alhoewel misschien in wat mindere mate van ‘terzake’: ‘Ter zake andere belangen van de arbeiders wordt nog met genoemde centrales overleg gepleegd’ (Herstel 9 IX '39); ‘Bekeurd werd een automobilist, terzake het parkeeren aan de verboden zijde van de Langestraat’ (U.C. 18 VII '40). Weer even gewoon als ‘inzake’, vooral in de burokratische stijl van dagbladen, is ‘ingevolge’, waarvan het N.W. VI 1648 reeds voorbeelden geeft uit de 18de eeuw, en dat dus ook in handwoordenboeken werd overgenomen: ‘Ingevolge verzoek van de verdediging, werden gisteren.... andermaal verschillende professoren als deskundigen gehoord’ (M. 2 VII '38). Een staaltje van ambtelijke stijl is bijv.: ‘Naar wij vernemen zullen de Nederlandsche spoorwegen, ingevolge het door de regeering verklaren tot nationalen feestdag van den 6en September in verband met het 40-jarig regeeringsjubileum van H.M. de Koningin, de aanneming ten vervoer, het vervoer, de aflevering en de bestelling van goederen en levende dieren op dien dag beperken als op erkende feestdagen’ (M. 27 VIII '38): er is na ‘de aanneming’ niets vergeten, aangezien dode dieren goederen zijn. Anders dan het voorzetsel ingevolge naast het verouderde | |
[pagina 207]
| |
ingevolge van (N.W. VI 1648 v.; vgl. IV 1981)Ga naar voetnoot1) heeft tengevolge gewoonlijk ‘van’; ‘Vandaag zijn te Londen twee personen tengevolge van de koude om het leven gekomen’ (M. 23 XII '38). Het N.W. IV 1983 geeft één voorbeeld uit Van Lennep ‘met weglating van van’. Een ander voorbeeld is nog! ‘op alle rangen kon je goed zien en hooren, tengevolge het oploopen van de plaatsen’ (v. Hulzen, Zwitserland 172). Iets gewoner d.w.z. frekwenter lijkt me de genitiefkonstruktie: ‘Tengevolge der geweldige door den staat gestimuleerde ontwikkeling dezer industrie, drijft [dit] district op deze nijverheid’ (M. 21 VI '34); ‘tengevolge der eigenschappen van het Belgische volk’: ‘ten gevolge dezer samenwerking’ (v. Deyssel X 270: 283). We zien weer slag op slag, dat men achter het al of niet aaneenschrijven van voorzetsel-uitdrukkingen c.a. niet te veel opzet of systeem moeten zoeken - een bewijs te meer dat veel (= de meeste) schrijvenden zich geen rekenschap plegen te geven van zulke orthografische d.i. grammatische ‘finesses’. - ‘De thans zoo gewone beteekenis van gevolg, nl. wat uit iets anders voortvloeit (Kil. sequela), schijnt in 't mnl. nog niet voor te komen. Toch maken uitdr. als ingevolge, dien ten gevolge, ten gevolge van, den indruk van vrij oud te zijn’ (M.W. II 1834). Met dat al zijn ook de overeenkomstige duitse uitdrukkingen vrij jong. Zover ik weet zijn ook inzake en ter zake mèt of zonder van geen Middelnederlands; wel ute sake van ‘ter oorzake van, uit hoofde van’, waarnaast ook orsake alleen ‘als voorz. gebruikt [wordt] in de bet. van ter (beter uter) orsaken van’ (M.W. VII 73; V 2001). Bij naar gelang van beginnen we met de etymologie: gelang ‘slechts in naar gelang, mnl. reeds nâ ghelanghe, wsch. onder invloed van (ghe)langhen ‘reiken tot, bereiken’ (zie aanlangen) ontstaan, naast gewoner nâ ghelande ‘naar gelang, naar evenredigheid’. Ghelande v. (o.m.?) ‘evenredig deel’ komt ook zonder nâ voor, ook nog bij Kil.’ (E.W. 182; M.W. II 1194 v.). Het mnl. na gelange (II 1196) is nog niet als voorzetsel in gebruik. Het N.W. IV 1043 vv. (IX 1383), dat uitvoerig over de herkomst van het woord uitweidt, kent de voorzetseluitdrukking naar gelang van ‘naar mate van, in verhouding tot, in evenredigheid met’ alleen verbonden met ‘van’. Alle aandacht verdient de Aanm. waarmee het artikel besluit: ‘De bepaling met het voorz. van achter naar gelang wordt niet door den 2den nv. vervangen; men zegt naar gelang van de omstandigheden niet der omstandigheden, evenals men zegt naar de mate van zijn vermogen, niet zijns vermogens. Om die reden laat gelang geene samenstelling toe met een ander znw. in den 2den nv., en de in administratieve stukken gebruikelijke uitdrukking naar tijdsgelang is derhalve eene ongerijmdheid’. Die ‘ongerijmdheid’ interesseert ons thans niet; ons interesseert vooral het geeiste ‘van’; en de lezer zal zich herinneren, wat wij in ons vorig artikel in het algemeen over de wisseling van ‘van: genitief’ bij geijkte voorzetsel-uitdrukkingen zeiden. Maar al wordt de ‘van’-konstruktie ‘niet door den 2den nv. vervangen’, dat mag voor ons geen reden zijn er geen voorbeelden van te geven - niet om het N.W. in het ongelijk te stellen, maar om te bewijzen dat de genitief-kultivering zich niet gauw door zuiverheid van taal laat afschrikken: ‘Al naar gelang der seizoenen’ | |
[pagina 208]
| |
(Streuvels, Dorpslucht I 252), maar ook: ‘met wisselende verandering in uitzicht naar gelang het jaargetij’ (dez. bij Poelhekke, Taalbloei II2 303). Bij Friethoff las ik: ‘Zooals wij in de natuurlijke orde naar gelang der aanwezige levensvatbaarheid spreken van gezonden, zieken en dooden, zoo....’ (Kath. Marialeer 59), ‘Dit lijden.... heeft dus al naar gelang onzer beschouwing de namen verdienste en voldoening’ (Maria onze middelares 60). In Lazzarini's Pius XI wisselde de vlaamse vertaler: ‘Ofschoon hij.... op die kwestie herhaaldelijk is teruggekomen, om ze naar gelang der omstandigheden opnieuw te verduidelijken’ (244), en: ‘naar gelang van het verschil van leeftijd en geslacht en de omstandigheden van tijd en plaats’ (245). Stel je voor: ‘naar gelang des verschils’! Ook komt men het talrijke malen zonder ‘van’ tegen: ‘naar gelang den leeftijd van den lezer’ (v. Duinkerken, De menschen hebben hun gebreken 102); ‘verschillend naar gelang den aard der handeling’ (Bender, Het geweten 23); ‘bonen, vruchten, enz., naargelang het onderwerp van de les’ (Opv. Broch. n. 84 p. 49; 46, 63, 70, 78, 83); ‘naargelang den omvang van het voorwerp der missie’ (Mulders, Inl. tot de missiewetenschap 3; 135, 155, 172); ‘Al naar gelang het jaargetijde werd het kindje naar bed gedaan’ (Stöger, Het beklemde dal 214; 257; naar gelang het jaargetijde 16); ‘alsook wat betreft de hoeveelheid smeltstof alnaargelang de graad van dekkend vermogen dat gewenst is’ (J. Nicolas, Wij glazeniers 86); ‘en wel incidenteel of essentieel, alnaargelang de opvatting’ (Stutterheim, Het begrip metaphoor 360). Men ziet het: afwisseling genoeg. Terloops zij opgemerkt, dat ondanks het taalkundig juiste veto van het N.W., ook naar mate genitivisch wordt gebruikt. Er is nu eenmaal bij velen een neiging om hun taal pseudogrammatizerend te vermooien. De zo juist genoemde Friethoff O.P. wisselde in dezelfde zin af als volgt: ‘Het is billijk, dat waar de mensch naar mate van zijn zwakke krachten, den wil van God, zijn vriend, vervult, óók God naar de maat zijner kracht, den wil van dien mensch, zijn vriend, vervulle’ (Kath. Mar. 29), en later: ‘zooals de overige menschen naar de mate hunner deugd’ (82), wederom ‘naar de mate’ met lidwoord. Van Duinkerken doet in Hedendaagse ketterijen evenzo met het éne ‘naarmate’ zonder lidwoord: ‘Bij de katholiek is de goede handeling goed naarmate van de zuiverheid harer doelstelling, bij den ‘ethiese mens’ is ze goed naarmate der intensiteit, waarmee ze gesteld wordt’ (88). We kunnen zulke genitieven niet aanbevelen. Al lazen we in het N.W. IV 1045 dat naar de mate geen genitief kent, in deel IX 1385 worden toch s.v. ‘naarmate voegw.’ (sic) een paar oudere voorbeelden gegeven van ‘na(ar) mate’. Het voorzetsel spijt waarvan het ‘gebruik niet meer gewoon’ is (N.W. XIV 2799), kwam ik onlangs nog tegen in: De Renaissance der cultuur in Nederland, toen G. Colmjon uit Ten Brink aanhaalde: ‘De eindindruk van Flauberts eersten roman was daarenboven, spijt het buitengewone talent van waarneming en analyse, teleurstellend en beleedigend voor het zedelijk gevoel’ (63). Voor in spijt van, ten (te, ter, tot) spijt van zie men het N.W. XIV 2797, 2799. Daarentegen is spijts (ald. 2800) met adverbiale -s nog zeer gebruikelijk bij zuidnederlandse schrijvers: ‘Agatha ging haren gang spijts alles’ (Streuvels, Dorpslucht 173); ‘Nu gaan wij Mondamin, klonk het, lijvelijk uit der eerden graven, spijts dat wijf, spijts al die krinkels, die ze er tooverkunstig omliep, spijts 't geprent heurs naakten voetstaps, spijts al Minnehaha's omgaan’ (Gezelle, Dichtwerken I 773; 600; II 257, | |
[pagina 209]
| |
262). We kwamen het ook tegen in Brabantia Nostra (o.a. V 146, 332). Van Duinkerken blijkt er zelfs zeer op gesteld te zijn: ‘spijts de sombere meeningen over het intelligentiepeil der hedendaagsche volwassenen’ (Legende v.d. tijd 84; 68, 88, 167, 203), ‘Daar spreek ik spijts mijzelf de naam van het woord uit’ (De kreet v. Abels bloed 130), ‘spijts ons zelven’ (De menschen h. h. gebreken 157). - ‘De uitdr. in spijt of ten spite vanGa naar voetnoot1) heeft uit de bet. ‘om iemand onaangenaam te zijn’ ontwikkeld de opvatting tegen den zin van iemand, in een lateren tijd ook die van ‘in weerwil van’ of ‘ondanks’.... Door weglating van de praepositie, waarvan spijt afhangt, heeft spijt in de 17de eeuw (evenals hd. trotz.... ndl. trots) de bet. aangenomen van een voorz. met de bet. van ondanksGa naar voetnoot2)... in weerwil van, trots (den besten), zoo goed als (de beste)’ (M.W. VII 1728; vgl. E.W. 645). Verdam dacht bij die -s van spijts, die reeds in de 16de eeuw voorkomt, aan invloed van ondancs. Ik zou het iets ruimer willen nemen, door er aan te herinneren dat tal van adverbia op -s voor en na tot voorzetsels geworden zijn, zoals al mnl. jegens, tegens, langs, nevens, neffens. Dat men nooit kan voorspellen, wat de lotgevallen van een voorzetseluitdrukking zullen zijn, blijkt weer uit het synonieme ‘in weerwil van’, waarnaast een verkort ‘in-weerwil’ me onbekend isGa naar voetnoot3) Wel kan men genitiefkonstrukties aanwijzen: ‘in weerwil der belofte van zwijgen’ (de Meester, De zonde2 151), maar elders: ‘wat dacht Meneer Maandag en móóie dingen, in weerwil van zijn ongeloof’ (Geertje6 70); ‘in weêrwil der nietige hapering’ (v. Deyssel VII 42), ‘in weêrwil enkeler woordelijke betuigingen van het tegendeel’ (X 93). Deze laatste genitief is zeer opvallendGa naar voetnoot4). ‘In Stalingrad zijn... aanvallen gaande, waartegen de verdedigers in weerwil van de grootste ontberingen.... stand bleven houden’ (Tijd 29 I '43). - Zo vertoont ook omwille (naast terwille, ter wille) alleen maar ‘van’ of een genitief: ‘wij zijn er omwille van God’ (Bopp, Jeugdopgang2 187); ‘omwille der uitverkorenen Gods’ (Linhardt, Menschen en dingen v.o. tijd 205). In verbindingen als: om Gods wil (om Godswil), om uwentwil (N.W. X 139, 140 v.) is ‘wil’ nominaal zonder meer. Van Es noemt in zijn proefschrift bij ‘sommige geijkte voorzetselverbindingen.... de vooropplaatsing van den genitief zeer taai, speciaal bij de vormen óm.... willeGa naar voetnoot5), en van.... wegen’ (419). Vergelijk voor beide wendingen in het Mnl. nog blz. 364, 415 v.; voor om.... wille | |
[pagina 210]
| |
nog blz. 46 v., 295, 329, 367; voor van.... wege(n) nog blz. 141, 175; en voor van.... side(n), van.... halve(n), blz. 168 v. (141). Het zou mij intussen niet verwonderen als anderen wèl voorbeelden van omwille als voorzetsel hadden aangetekend. Het stemt zowel formeel als semantisch overeen met vanwege, dat ook van afstandskompositum tot gewoon voorzetsel werd. Toch is er één groot verschil, een verschil dat de aandacht verdient: vanwege, dialektisch vanwege(n)s - naast wegens E.W. 783 - is uitsluitend voorzetsel; een konstruktie met ‘van’ of de genitief is me niet bekend (voor het Mnl. zie M.W. IX 1848 v.). Een schijngeval is: ‘Want als het is, omdat deze laatste veel dingen gelooven, die zij zelf hebben verworpen, van wege dier onredelijkheid of onbewijsbaarheid, dan vergeten zij, dat zij-zelf óók van suppositie's leven’ (Kloos XI 81) - naamvallen bevorderen niet altijd het vlotte verstaan! - ‘dat zij van wege haar andersrassige aankleeding niet zoo druk wordt genoten door de lateren’ (XI 58); ‘dat was ook vanwege de blaren’ (A. den Doolaard, De druivenplukkers 117); ‘Die cape was er bij vanwege den regen’ (U.C. 30 V '39). Antoon Coolen varieert nog al in de grafische voorstelling van zijn (niet uitsluitend) brabants vanwege(n)s: ‘die kindergezichten.... fronsen in de voorkopjes van weges het zonlicht, daar ze niet in konden kijken.... De hulde òm de hulde, van weges haar pleizier, en dus de echte hulde, zee de pastoor’ (De sch. voleinding3 237), ‘de geluiden, die hij vanweges zijn doofheid niet hoorde’ (Dorp a.d. rivier3 13), ‘Van wegens het gebrul was er onder de menschen.... wel iemand, die meelij kreeg mee Nol Bonk’ (De g. moordenaar3 60; maar 65: ‘Vanweges den droevigen moord’), ‘Dat was natuurlijk vanwegens het huiske van Piete moeder’, ‘vanwegens den regen en de nattigheid’ (Peelwerkers5 142). Charivarius redeneerde eens: ‘Af is geen voorzetsel dus vanaf evenmin’. Als iemand die redenering op ‘vanwege’ toepaste: ‘Wege is geen voorzetsel dus vanwege evenmin’, zou men er het ergste van denken. Gelukkig is ‘vanwege’ zo gewoon, dat zelfs een dilettant er niets achter gaat.... vinden. - Zou de lokale voorstelling bij van-wege (anders dan bij om-wille) het voorzetsel-worden van ‘vanwege’ hebben begunstigd?, afgezien van het feit dat de herhaling van ‘van’ (van wege van!) niet kon aanlokken. Ook halverwege(n) fungeert nu als voorzetsel. In het Mnl. luidde de adverbiale zegswijze: te(n) halven weghe en te half weghen (M.W. IX 1845; III 37); maar er was, zover ik weet, nog geen sprake van voorzetselijk gebruik. Later is dat anders geworden. Het N.W. V 1722 geeft reeds verschillende voorbeelden van het type ‘halverwege de trap’, zonder nochtans hierbij van voorzetsel te spreken. Men kan er semantisch het type ‘midden den vloer’ mee vergelijken, dat bij een vorige gelegenheid onze belangstelling had. Het voorzetsel ‘halverwege(n)’ is allergewoonst: ‘Wij zijn nu halverwege huis’ (Mitchell, Gejaagd door de wind 688), maar later: ‘Zij was halverwegen de trap voor zij naar de gesloten deur van de eetkamer keek’ (940); ‘op den hoogsten kustheuvel, halverwegen de bocht tusschen Perros en Trégastel’ (M. Koenen, Breiz-izel 90); ‘Hij was halverwege den oceaan geweest, met de Spanjaarden’ (Rawlings, Jody 53; 106, 108), ‘Halverwege het veld bleef hij staan’, en even verder: ‘Sluip tot halfweg die rij’ (194). Dit laatste komt ook zonder ‘tot’ voor: ‘En daaruit is-ie niet meer te voorschijn gekomen, tot hij tenslotte halfweg den wedstrijd uit het veld werd genomen’ (Maandagmorgen 16 VIII '37). | |
[pagina 211]
| |
Varianten zijn: ‘Halverweg de oceaan echter verandert de boot van gedrag’ (Földes, De straat v.d. visschende kat8 186); ‘Halfwege den voormiddag, wijl de drij juffers samen in het werkplaatsje zaten’ (Edw. Vermeulen, De pauwenschreeuw 86). Omgekeerd wordt ‘halverwege’ vaak door ‘tot’ voorafgegaan: ‘een groot vuur.... dat roekeloos tot halverwege den schoorsteen oplaaide’ (R. Hall, De bron v. eenzaamheid2 350); ‘tot halverwege hun zijmuurtjes’ (v. Deyssel VIII 210). Op een andere plaats konstrueert Van Deyssel het genitivisch, dus nominaal: ‘met hun broek en onderbroek tot halverwege der knie opgestroopt’ (X 207). Het zal toch geen datief zijn! We moeten ons thans de vraag stellen, wat primair is: ‘tot halverwege’ of ‘halverwege’, en waar eventueel dit laatste uit geabstraheerd werd, wanneer men nl. in ‘tot’ een jongere voorvoeging moet zien. Het N.W. V 1722 laat er zich niet over uit. Wèl geeft het naast het bijwoordelijke ‘tot (op) halverwegen’, een voorbeeld uit Conscience met van: ‘tot halverwege van het voetpad’; verder zegt het: ‘Naast halverwegen komt ook ter halverwege(n) voor’, en verwijst daarbij naar te halven wege, waarnaast ook ten halfwegeGa naar voetnoot1) bestaat (V 1639). Behalve het bijwoordelijk gebruikt halfweg, halfwege (halfweeg), du. halbe weg, halbwege - lezen we V 1638 - ‘staan gelijkbet. bijwoordelijke uitdrukkingen met voorzetsels, als mhd. ze halben wegen, uff halben weg, nhd. auf halbem wege, mnl. nnl. ten halven wege [M.W. III 37 44]; waarschijnlijk is nnl. ten halfweg, en misschien ook ten halfwege, ontstaan uit eene dooreenmenging van ten halven wege met halfweg (of met halfwege)’. Ook het E.W. 227 aat het bij de simpele vermelding van nnl. halverwege(n) bijw. ‘naast nnl. ten halven weghe’. - De vraag bleef dus onbeantwoord, of ‘halvervege(n)’ oorspronkelijk een absolute naamval is geweest, die nadien net voorzetsels werd opgetuigd, of dat het een abstrahering is uit ‘te(r) halverwege(n)’ - Van Lennep bezigde ‘ter halver wege’ nog adverbiaal: ‘naauwlijks ter halver wege gekomen’ (De Roos v. Dek. I 310); Cremer chreef ‘ter halverwege’ (N.W. V 1722), Schimmel ‘ter halverweeg’ ald.). Jammer genoeg is de voorzetselverbinding met (te(r) niet uit het Mnl. bekend; daar voor mij nog geenszins vaststaat, dat halverwege(n) in eerste instantie een absolute genitief zou geweest zijnGa naar voetnoot2). Verdam dacht er ook zo over, blijkens zijn gissing: ‘De uitdrukking had ook (en heeft misschien oorspronkelijk zoo geluid) te halver weghen.... kunnen luiden, elijk men b.v. ook vindt te halven woorde, te halver spraken’Ga naar voetnoot3). In alle eval moet het voorzetsel van ‘tot halverwege’ een sekundaire toevoeging zijn. Zulke later aangebrachte voorzetsels komen meer voor. Het vroeger angehaalde voorbeeld uit Gezelle: ‘tot tenden den hemel’ is wel een zeer prekend geval, dat voor dilettanten iets ijzigs moet krijgen, als hun ter ore komt dat tot nog weer uit toe + te ontstaan is (E.W. 704, 689 v.). Mathematisch berekend is dat driemaal hetzelfde voorzetsel. In het Mnl. was reeds ‘tote Alcmaer toe’, ‘toter vespertijt toe’ (M.W. VIII 386)Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 212]
| |
niet enkel duidelijk, maar ook nadrukkelijk. Guido Gezelle (I 273) maakte het nog ‘erger’: Vreedzaam en eenvoudig leven,
elk ende een het zijne geven,
God vooral, tot tenden toe,
dat en wierd zij nimmer moe.
Viermaal! Wat in: Is dat goed Nederlands? allemaal als pleonasme wordt verworpen, typeert de kijk-op-taal van personen, die alles in taal wiskundig precies weten te berekenen; het zo menen te moeten berekenen. Tot besluit zij nog aan het volgende herinnerd. Bij ‘vervanging’ van de van-konstruktie door een genitief, bijv. ‘te midden van de menigte: te midden der menigte’ - we zeiden het reeds - verandert de voorzetseluitdrukking van wezen, d.w.z. wordt het een zuiver-nominale verbinding, waarbij de genitief van het voorafgaande substantief afhangt. Zo kan men ook niet van voorzetseluitdrukking spreken, als de verbinding (zonder ‘van’) door een genitief ‘gescheiden’ wordt: ‘Hij toonde het doodshoofd van een ‘onbekenden heilige’, ten (sic) wiens eer hij alléén geld in ontvangst kon nemen van mensen ‘zonder verzwegen zonden’’ (Zonnewijzer 1939, blz. 188); ‘Doch de gemiddelde geloofsprediker.... oefent zijn ambt.... uit in overeenstemming met de wenschen van de regeering, ten wier behoeve hij de openbare eerbaarheid bewaakt....’ (v. Duinkerken, Verscheurde Christenheid 130); ‘Hij heeft destijds verklaard, dat al zijn sinds 1881 verschenen werken vrij ter ieders beschikking zouden staan’ (Rachmanowa, Kruisweg der liefde 403)Ga naar voetnoot1). Er al evenmin is er sprake van voorzetsel, wanneer de bepaling aan de uitdrukking (zonder ‘van’!) voorafgaat, zoals bijv. in het boven aangestipte dien ten gevolge > dientengevolge (N.W. III 2559), waarin ‘dien’ de datief is van ‘dat’; haar ter ere; ‘Maandag is erover voldaan, dat hij haar die morgen bepraat heeft, om, Mevrouw terwille, te blijven’ (Geertje6 399); ‘hem, wien ten wille zij haar vaderland en vrienden had verlaten’ (Melati v. Java, Hermelijn3 I 65); ‘Al wie in d'arm der wellust werd geschapen Valt vroeg of laat der wellust weer ten prooi’ (Emants bij Verwey, Inl. tot de nieuwe Ned. dichtkunst2 16); al staat ‘wellust’ als maskulinum genoteerd, ‘der wellust’ is hier dativisch bedoeld; dat geldt ook van de volgende feminina: ‘De heuvel staat der steenen stad ten schoor’ (Soeroto, De geur van moeders haarwrong 54); ‘Deze artistieke ontroering.... wordt, der schijnbare simpelheid van haren oorsprong ten spijt, uit zulk een samenstel van grotendeels volstrekt onbepaalbare zinnelike en geestelike werkingen geboren, dat....’ (v. Duinkerken, Roofbouw 81). ‘Zoo laten zich de lichtkevertjes gebruiken, der inlandschen meisjes van Zuid-Amerika ten pronk’ (Feith, Onze mede-dieren 132). In dit laatste geval moet de mooi-doende auteur, althans de ‘mooi’ doende letterzetter gederailleerd zijn - wat overigens meer gebeurt, wanneer men het al te mooi wil maken. Dat ‘ten pronk van’, ‘ten schoor van’ geen alledaagse voorzetselverbindingen zijn - zijn het wel voorzetseluitdrukkingen zoals we die bespraken? - behoeven we niet nader te bewijzen. | |
[pagina 213]
| |
Wie bij het scheiden van de markt eens optelt, hoeveel zegswijzen mèt en zonder ‘van’ voorzetselijk gebruikt worden - het nominale gebruik laten we nu terzijde - zal zich misschien teleurgesteld voelen, dat hij niet boven het eerste dozijn uitkomt. Tellen we ook de gevallen mee op sekundaire -s, dan worden het er twee dozijnGa naar voetnoot1). Wanneer krijgen we eens een doctorandus in de nederlandse letteren, die een uitvoerige studie schrijft over de lotgevallen, over de almaar doorwerkende drang tot vernieuwde aanschouwelijkheid van de gesloten woordsoort: voorzetsels? P. Gerlach Royen O.F.M. |
|