De Nieuwe Taalgids. Jaargang 37
(1943)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe ‘Witten’ van Theophilus.J. van Mierlo in zijn uitgave van TheophilusGa naar voetnoot2) wil de regels 565 e.vlg. uit het hs.: Als si dus te samen sitten,
Toghde hem die Jode swerte
Herde vele ghecleedt waren,
Die alle droeghen candelaren,
Die alle songhen ende waren vroe
lezen: Als si dus te samen sitten
Toghde hem die Jode witten:
Herde vele ghecleedt waren,
| |
[pagina 204]
| |
Dit witten moet dan betekenen witte gedaanten. De argumenten voor deze emendatie zijn: Het ontbrekende rijm op sitten wordt aldus aangevuld; de regel stemt dan meer overeen met de tekst van Paulus Diaconus in de Acta Sanct. Geheel bevredigd is van Mierlo niet blijkens zijn uitlating: ‘Iets beters vermag ook ik niet te vinden’. M. De VriesGa naar voetnoot1), door van Mierlo aangehaald, heeft overigens op soortgelijke gronden reeds vroeger willen emenderen: Als si dus te samen sitten,
Toghde hem die Jode witten,
Herde wele ghecleedt twaren.
Wel vindt De Vries witten voor witte personen enigszins vreemd, daarenboven is de vorm witten als accusativus pl. van een gesubstantiveerd adjectief grammatisch onjuist. VerdamGa naar voetnoot2) emendeert voor toghde toeghde en voor vroe vro. Hij heeft echter bezwaar tegen de betekenis van witten als in het wit geklede personen en verklaart zich niet in staat te verbeteren. De tekst in de Acta Sanct. (4 Febr.), welke D.V. ook aanhaalt, luidt volledig: ‘Illo autem spondente, subito ostendit albos chlamydatos cum multitudine candelabrum clamantes, et in medio principem sedentem. Erat enim diabolus, et ministri ejus.’ Wat dat ‘wit gekleed zijn’ betreft, in andere versies van de legende ontbreekt deze bijzonderheid meer dan eens. Marbodus b.v. zegt er in zijn Historia metrica geeu woord van, hij spreekt alleen van een turba maligna, die Satanas Rex begeleidt. De legende, door de Vooys medegedeeld in zijn Middelnederlandse Marialegenden kent de bijzonderheid ook niet, evenmin het mirakelspel van Ruteboeuf en Das Niederdeutsche Spiel von TheophilusGa naar voetnoot3), en de door Verdam medegedeelde prozaredactie. Maar Hrotsvitha van Gandersheim kent ze wel. Daar brengt de tovenaar Theophilus naar een plaats ............ multo fantasmate plenum,
In quo tartarei steterant in veste coloni
Alba candelas plures manibus retinentes.
Inter quos medius princeps residebat iniquusGa naar voetnoot4),
wo weissgekleidet, Höllenwesen
mit Fackeln in den Händen standen.
vertaalt H. Homeyer de regelsGa naar voetnoot5). Men kan de kracht der argumenten voor het gebruik van een woord als witten niet ontkennen, maar er blijven de bezwaren: het weglaten van het in de tekst voorkomende swerte, de ongewone betekenis van witten, de grammatisch onjuiste vorm witten en de enigszins gewrongen constructie van de aldus herstelde tekst. | |
[pagina 205]
| |
Het komt ons voor, dat een redactie als van Hrotsvitha een andere emendatiemogelijkheid niet uitsluit. Zij spreekt van tartarei coloni, die daar stonden in veste alba, met andere woorden de helbewoners, de Höllenwesen, de swerte waren wit gekleed, een opvallende bijzonderheid. Immers de gewone kleur der boze geesten is zwart. Deze verschijnen meestal ‘in speciebus Aethiopum’ of ‘swart als een atrament of colen’ enz. Maar het is een echte Middeleeuwse voorstelling, dat Sathan God nabootst, die omgeven is door gelukzaligen en engelen, waarvan de gewone kleur wit is. Men vergelijke plaatsen als Openbaring 4: 4 ‘In een kring rondom de troon (zag ik) vierentwintig zetels en op de zetels vierentwintig oudsten, in het wit gekleed met gouden kransen op het hoofd’ en 5: 8. De gedachtengang kan derhalve bij Hrotsvitha zijn: Sathan laatzich door een stoet van boze geesten vergezellen, tartarei coloni, helbewoners, swerte, die zich bij deze gelegenheid in het wit gekleed hebben, aldus de hemelbewoners nabootsende. Deze gedachtengang menen we ook te vinden in het Latijnse gedicht van Radewin, die vertelt: appropiantes hac cernunt sublime tribunal
et velut elatum regem solio residentem.
in giro multus variusque strepit comitatus.
pluribus his inerat falsus decor, albus amictusGa naar voetnoot1).
en ook bij Gautier de Coincy die spreekt van ‘et blans mantiaus ont affublés’Ga naar voetnoot2). Het is volstrekt niet uitgesloten, dat de dichter van onze Middelnederlandse Theophilus een enigszins andere versie van Paulus Diaconus dan in de Acta Sanct. is opgenomen of zelfs andere redacties dan die van Paulus Diaconus heeft gekend, waarop in ons geval het woord swerte wijst. Indien men nu eens las: Als si dus te samen sitten,
Toghde hem die Jode swerte, met witten
Herde vele ghecleedt waren,
Die alle droeghen candelaren enz.
dan behoefde swerte niet te vervallen, de grammatische onjuistheid verdween en de constructie was niet vreemd. De betekenis was dan: De Jood toonde hem swerte d.z. boze geesten, velen ervan waren in het wit gekleed enz. Het is immers een gewone uitdrukking met witten ghecleedtGa naar voetnoot3). Het enige bezwaar is misschien, dat de regel wat lang wordt, maar er zijn meer lange regels in Theophilus. Maastricht. H.J.E. Endepols. |
|