De Nieuwe Taalgids. Jaargang 37
(1943)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
De geschiedenis van de bilabiale W.
| |
[pagina 170]
| |
Het voorbehoud: ‘in het algemeen’ moet wel gemaakt worden, want in dezelfde tijd kan reeds een verschuiving in labiodentale richting worden waargenomen. Verdenius heeft gewezen op de neiging tot spellingen als V Reken; dergelijke vormen treft men al in vroeg-XVIIe-eeuwse teksten aan (het oudste voorbeeld bij Verdenius is van 1606). Een ander spoor van de overgang van bilabiaal tot labiodentaal zag Verdenius in het feit, dat gaeuwe vrij spoedig uit de kluchtentaal verdween, b.v. in de herdrukken van de Warenar vervangen werd door gaan we; gaeuwe zou een weinig gebruikelijke vorm geworden zijn, was voor de Amsterdammers een relict, dat niet meer algemene ‘verstaan’ werd. De voltooiing van de ontwikkeling kunnen wij dan zien bij Winschoten in 1683 (De Vooys, Opst. I, 351). Die deelt ons mee: ‘De ouden pleegen te schrijven, Wreeken, Wrijven, Wringen, Wrak, Wroegen. Nu Vreeken (enz.)’ en bij zijn voorstel om in plaats van QU maar KW te spellen wil hij zelfs wel genoegen nemen met QV; ja nog duidelijker: hij vindt, dat men wel Dving, Svem, Tvijfel kan schrijven. Bovendien verwerpt hij de bilabiale of meer vocalische realisatie tussen vocalen en wil hij brouen, trouen spellen. Dat is werkelijk reeds een modern resultaat: w is labiodentaal, ook vòòr vocaal, zij het dan nog gesteund door voorafgaande consonant. Maar zoeken wij bevestiging in andere bronnen, dan komen wij tot de ontdekking, dat niet allen met Winschoten meegaan. Goede beschrijvingen van de uitspraak van de w hebben twee voorlopers van de moderne phonetiek gegeven: J.C. Amman in zijn Dissertatio de Loquela (1700) en Lambert ten Kate in zijn Verhandeling over de Klankkunde (1699) en in de Aenleiding (1723). Ik vertaal Ammans woordenGa naar voetnoot1): ‘O, w en u zijn labiale vocalen, d.w.z.: zij worden gevormd door verschillende posities van de lippen; en o en u verschillen zoveel als e en i’. Zo dit nog niet | |
[pagina 171]
| |
overtuigend genoeg is, dan laat het volgende toch niets te wensen over: ‘O, w en u worden gevormd met dezelfde positie van tanden en tong als de aGa naar voetnoot1); de lippen worden echter daarbij meer of minder gesloten, precies zoals bij e en i de tanden meer of minder gesloten worden; bij de kleinste sluiting ontstaat de o, zijn ze iets meer gesloten, dan ontstaat u of w; w is een kort en krachtig uitgesproken u’. Nu zegt Amman wel niet in welke positie(s) zijn w voorkomt, maar zo hij al varianten kende zonder die te vermelden (en dat zal wel het geval geweest zijn), dan nog kunnen wij dìt vaststellen: dat de voornaamste realisatie van het phoneem W voor hem een bilabiale klank is geweest. Ook Ten Kate laat ons in de Verhandeling (ed. Van der Hoeven 75) nog even in twijfel, als hij zegt: ‘De boventanden stelt men op de onderlip bij f en v. Tusschen de beide lippen maakt men de b, de p, de m en w’. Wij kunnen immers ook hier vragen: iedere w? Een afdoende antwoord volgt dan in de Aenleiding I, 121, waar gehandeld wordt ‘van de Vórmingplaatsen der Meedeklinkers, als meede hún verschil; van de Lip-Létters (Labiales) W, M, B en P; van de Lip- en Tand-Létters V en F’: ‘Tússen béide de Lippen maakt men de W, M, B en P. 't Verschil van deezen bestaat hier in, dat de slúiting volkoomen is bij eP, eB, en eM: dog bij eP rad en schérp, bij eB bolder en traager, en bij eM, mét een Neúsklank verzélt; daar en teegen is de slúiting onvolkoomen bij de We, óf eW en daar door mét een fijne sissing' gepaart’. Hier worden dus w in Inlaut vòòr vocaal en w in Auslaut gelijkgesteld, en die klank is bilabiaal. Dat bilabiale karakter wordt nog eens onderstreept in een verwijzing naar andere talen (l.c. 149): ‘Onze W klink als de Hoogduitse W; en als de Italiaense U achter de Q (mits dat men de Q als K aenmerke), of als der Fransen Hu bij 't woord Huit’. (zie ook Verhandeling 78). De getuigen spreken elkaar aardig tegen...., en het beeld wordt niet duidelijker, wanneer wij, nog steeds omstreeks 1700, Moonen (1706) aan het woord laten. Hij spelt W in het type | |
[pagina 172]
| |
Wat, Wrack, Eeuwen; verwerpt Wt voor Uit: ‘dewyle de W, die niet dan een Medeklinker is, en geene dubbele U, als men gemeenlyk wil, voor eenen anderen Medeklinker gevoegt, geen geluit kan maeken, en niet dan alleen voor de R gevonden wordt’. Interessant is vooral, dat hij erop wijst, dat de W overtollig is in het type Vrouw; ‘maer in het Meervouwige Getal wordt zy 'er welluidendheits halve by gevoegt’. Ook mag men niet schrijven bow i.p.v. bou: ‘De U is een Klinker, de W een Medeklinker, die zonder misbruik hier niet geplaetst kan worden’Ga naar voetnoot1). Moonen is niet een bron om phonetische finesses ‘hinein’ of ‘heraus’ te interpreteren. Ik stel daarom alleen vast, dat de normale realisatie van de W bij hem blijkbaar absoluut niet vocalisch is, erop wijzend, dat de bilabiale w wel een sterk vocalisch karakter heeft, zoals bv. blijkt uit de onzekerheid van Montanus (Verschuur, Register op w). In dit verband kan trouwens nog een zestiende-eeuws gegeven vermeld worden. In de Voorreden van 1568 wordt, wanneer er over uitspraakfouten gesproken wordt, o.a. dit voorbeeld genoemd: ‘.... all wat metter w gespelt wordt, als wint, weder, wilt, wachten, daer seggen sy [dat zijn: “françoisen, Italianen ende Spagnarts”] bikans ende schryvent oik so meest, hoint, hoeder, hoilt, hoachten’. Het is natuurlijk de vraag, of wij deze mededelingen niet moeten localiseren in het vreemdelingenrijke Antwerpen, zelfs als men in den onbekenden auteur van de Voorreden zonder voorbehoud Coornhert ziet. Ook zou men wat achterdochtig tegenover deze plaats kunnen staan, omdat uit Marius Valkhoff, Étude sur les mots français d'origine néerlandaise (1931) blijkt, dat in de zestiende eeuw de Nederlandse woorden met W of V werden overgenomen. Maar al blijft dit gegeven in geografisch opzicht vaag en als klankhistorische bewijsplaats problematisch, zéker is in ieder geval, dat deze spraakkonstenaar een vocalische realisatie van de W afkeurt: ‘sy en kunnen niet nae seggen wat wy hun voorseggen’. Al evenzeer als Moonen, om tot de achttiende eeuw terug te keren, wordt de binding aan de vocaal verworpen door Kornelis van der Palm in de Nederduitsche Spraekkunst voor de Jeugdt, Rotterdam 1769, met de opmerking: ‘Men kan deze letter geen | |
[pagina 173]
| |
dubbele U noemen, omdat er die klank niet in bespeurd wordt, en dat zij, als een Medeklinker, van den Zelfklinker U zeer onderscheiden is’Ga naar voetnoot1). Een tweede opmerking is van meer belang: ‘De W kan alleen voor den Medeklinker R gevoegt worden, en maakt dan een geluid, dat alle de woorden, die te wrang zijn om met de Vr geschreven te worden, volkomen uitdrukt. De woorden Wraak, Wreed, Wringen, Wrokken, Wrijten vergeleken met: Vraag, Vreemd, Vriend, Vroeg; Vrij toonen dit onderscheid duidelijk aan; zijnde ten uiterste noodig met deze verschillende klank aan de Jeugd nauwkeurig geleerd worde’. Wij denken natuurlijk onmiddellijk aan Spiegel, maar het is, vooral ook door de formulering ‘te wrang’, toch wel waarschijnlijk, dat hier van een bilabiale W geen sprake meer kan zijn, veeleer van dezelfde afstand tussen vr en wr als wij (meestal) nog kennen. Toch zullen ook de gegevens van Van der Palm bewijskracht moeten krijgen door het onderling verband, dat gezocht moet worden tussen alle plaatsen, die nu genoemd zijn. Duidelijk is pas weer.... Bilderijk, in de Nederlandsche Spraakleer (1826). Hij lijkt een ‘kwade’ getuige, - vol fantasie. Maar ik breng Halbertsma's woorden uit De Taalgids IX, 17 in herinnering: ‘.... de taalgeleerdheid van Bilderdijk (is) in 't algemeen louter poëzie, maar het is eene soort van poëzie, welke Grimm, luidens een brief aan mij, niet kon lezen zonder er altijd iets uit te leeren’. Wapenen wij ons dus met kritiek, maar ten gunste van Bilderdijk, wanneer wij deze opmerkingen lezenGa naar voetnoot2): ‘De W staat op zich zelve. Echter zou men de W als een zachter V kunnen aannemen. Niettemin wanneer men de zaak wel beschouwt, is de W een byzonder soort van letter, en die drieërlei graden van vorming heeft. Haar aart en wezen bestaat in eene verbreeding van 't spraaktuig onder 't uitademen, en zij behoort dus als werking der spraakdeelen op den reeds uit- | |
[pagina 174]
| |
gaanden klank, tot de konzonanten. Doch deze verbreeding geschiedt op drieerlei wijzen; flaauw, door de eenvoudige verbreeding der lippen by 't uitgaan van den klank; zwaarder, door de uitzetting der wangen in den mond-zelve, als in ons vragende wie of waar; en allerzwaarst achter in den mond, gelijk de Engelschen water, waiter, en dergelijke uitspreken, welke harde soort van W in onze taal niet bekend is’. Déze nuchtere waarheden kunnen wij hieruit halen (maar Bilderdijks ontboezemingen bevatten in diepste grond méér dan nùchtere waarheden!): 1e dat de w gebonden is aan de labiodentaal v (en f); 2e dat er geen sprake meer is van een ‘echte’ bilabiaal: het Nederlands kent geen Engelse w. Ruim twee eeuwen na de duidelijke mededeling in de Twe-spraack, dat w bilabiaal was, is dus de normale realisatie van het phoneem W een labiodentale klank; de meer vocalische of bilabiale realisaties zijn extraphonologische varianten geworden. De ontwikkelingslijn, die daartussen moet liggen, is reeds schemerend zichtbaar geworden, - maar nòg staan wij voor de taak de verschillende getuigenissen te ordenen en ze daar, waar zij in onderlinge tegenspraak zijn, te verklaren, zo mogelijk ze te verzoenen. De articulatie van de bilabiale w is zeer labiel; de lippen, weke organen, bieden geen stevig steunpunt en de mogelijkheid van verandering is daarom als het ware een ‘eigenschap’ van deze klank. Meillet (Linguistique hist. et ling. générale I, 52 ss.), die opgemerkt heeft dat ‘le degré de stabilité d'un phonème [klank!] fait partie de sa description’, wijst er dan ook op, dat in zeer vele talen de bilabiale w een labiodentale v is geworden (a.w. 55). Maar niet alleen dìe ontwikkeling (er zijn trouwens nog meer consonantische mogelijkheden), ook een te vocalische articulatie is bij deze w steeds mogelijk; of met andere woorden: het phoneem W dreigt, zolang de hoofdrealisatie bilabiaal is, op te gaan in een vocaal of in het phoneem V. Intussen moet in iedere taalcultuur welke streeft naar een heldere, vaste uitspraak, de articulatorische kwaal van de bilabiaal gerealiseerde W genezen worden, - met vermijding van de in functioneel (phonologisch) opzicht foutieve uitwegen, die onder affect of door welke andere ‘blindwerkende’, psycho-physische krachten ook, de maar raak pratende massa-mens bereikt, wanneer bv. het tussenwerpsel wel tot het (emfatische) bel wordt, of hebbe(n) we (habemus) tot hebbeme. Zulk een taalcultureel streven nu is in de Nederlandse taalgeschiedenis karakteristiek voor de zestiende | |
[pagina 175]
| |
en vooral ook nog de eerste helft van de zeventiende eeuwGa naar voetnoot1). Daarom vinden wij in één en dezelfde tijd de opmerkingen van den Grammaticus van 1568 en van Spiegel in de Twe-spraack als twee aspecten van één tendenz: het streven om het phoneem W te behouden, terwijl Spiegel, die de ‘binding’ aan de V vreest, tegelijkertijd getuigt, evenals de dan opkomende VR-spellingen, voor de poging om het articulatorische probleem op te lossen door tot de vastere, labiodentale w-articulatie over te gaan. Zo'n tendenz, waarvan wij op verschillende levensgebieden in iedere cultuur parallellen kunnen zien, wordt slechts door weinige cultuurbouwers bewust ervaren, - en dan is het nog mogelijk, getuige de taalbouwer Spiegel, dat de bewustwording tot paradoxale consequenties leidt. Dientengevolge zijn er bij het verwerkelijkingsproces zeer veel punten van overeenkomst met een zg. klankwettige ontwikkeling, dat wil dus zeggen met een geval, waarin geen sprake kan zijn van een drijkracht van teleologische aard. Ook nu zien wij de labiodentale articulatie langzaam doorzetten en aanvankelijk slechts slagen, wanneer zij gesteund wordt: door de invloed van het dentale element der r-articulatie. Spreekt men in dit geval van assimilatie, dan doet men niets anders dan het phonetische proces beschrijven; wil men het gebeuren verkláren, dan moet men van een secondaire kracht spreken, - primair is de drang naar een vastere articulatie van de bilabiale w. Daarom is het zeer goed mogelijk, dat wij met Verdenius reeds zo vroeg in het vervangen van gaeuwe door gaan we een overeenkomstige aanwijzing mogen zien: de dentale n-articulatie zou dan in dit geval steunenGa naar voetnoot2). | |
[pagina 176]
| |
Bij Winschoten zijn wij misschien al veel verder. Het is namelijk heel goed mogelijk, dat hij de W ook in Inlaut vòòr vocaal labiodentaal realiseerde, maar in dat geval - terecht! - geen Vspelling aandurfdeGa naar voetnoot1). Maar Amman en Ten Kate bewijzen door de bilabiaal te beschrijven als zij de W behandelen, dat de beslissende kentering dan nog niet is ingetreden. Trubetzkoy heeft het over dergelijke overgangen in zijn Studien auf dem Gebiete der vergleichenden Lautlehre der Nordkaukasischen Sprachen, I Die ‘kurzen’ und ‘geminierten’ Konsonanten der awaroandischen Sprachen (Caucasica 3 (1926) § 33), waar ook van zeer kleine articulatorische veranderingen sprake is. Weliswaar ontstaan er in de gevallen die hij behandelt, nieuwe phonemen, maar déze opmerking is ook voor ons van veel belang: ‘Ein eigentlicher Lautwandel geschieht ja nur dann, wenn eine [] Verschiebung der subjektivphonetischen Auffassung der betreffende Lautvariante eintritt’. Pas dan kunnen wij zeggen, dat de bilabiale w een labiodentaal geworden is, wanneer voor het taalgevoel die nieuwe realisatie de normale geworden is; een subjectief moment beslist hier dus! Voor deze kentering mogen wij - met het nodige voorbehoud omdat zij zo vaag formuleren - toch wel Moonen en Van der Palm als getuigen gebruiken; want zo kan, vooral met een blik vooruit naar Bilderdijk, hun opmerking over de vocalische w achtergrond krijgen. Trouwens, het feit dat bij Van der Palm de WR-spelling van de VR is losgemaakt, ‘bewijst’ dat de labiodentale w-klank zich toen reeds naast de labiodentale v gefixeerd moet hebben, en ik geloof dan ook, dat wij voor het midden van de achttiende eeuw wel mogen aannemen, dat het proces zich voltrokken heeft. Daarmee is dan een klankontwikkeling afgeslotenGa naar voetnoot2), die door | |
[pagina 177]
| |
de phonetische formulering ‘van bilabiaal tot labiodentaal’ een vrij onbetekenend hoofdstukje lijkt in de geschiedenis van de Nederlandse taal, maar die, evenals zoveel gevallen van morphologische, syntactische en semantische aard, toch in verschillende opzichten een weerspiegeling is van de ontwikkelingsgeschiedenis van de menselijke geest en van de geschiedenis der Nederlandse taalcultuur.
Amsterdam. W. Gs. Hellinga. |
|