De Nieuwe Taalgids. Jaargang 37
(1943)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
Josephs bespotting door de broeders bij Vondel.Dr. Heeroma heeft de belangrijke opmerking gemaakt, dat Vondel het thema van de Spotkoning heeft aangewend, toen hij in zijn Joseph in Dothan de ontmoeting schilderde tussen de het vee hoedende broeders en de door de vader gezonden Joseph. Levi en Simeon ontvangen de dromer met spot en hoon en gaan hierbij over in de spottoon, die tegen een spotkoning wordt aangeslagenGa naar voetnoot1). Dr. Heeroma is dus van opvatting, dat de bespotting in dit tafreel niet individueel door Vondel geschapen is, om te zijn de vooruitgeworpen schaduw voor de grootste bespotting nl. die van Jesus. De schrijver steunt zijn mening enerzijds op verhandelingen van Prof. BöhlGa naar voetnoot2), Prof. G. van der LeeuwGa naar voetnoot3) en Van HamGa naar voetnoot4), anderzijds op gebruiken, die nog tot in de 20ste eeuw in zwang bleven, de zogenaamde koningsspelen. Dr. Heeroma laat één vraag open: hoe kan Vondel het spotkoningthema gekend hebben? Misschien is hierop enig antwoord te geven: Het thema van de spotkoning is een wereldthema, voortgekomen uit de sacrale handelingen bij verschillende volkeren. In Babylonië, zo deelt ons Berossus, de priester van de god Bél, mee in zijn in het Grieks geschreven werk over astrologie, astronomie en geschiedenis (c. 250 v. Chr.), was het de gewoonte, dat op de 16e van de maand Loos een vijfdaags feest gehouden werd, het Sakaia-feest, waarbij de slaven macht kregen over de heren. Een der slaven werd tot koning gekozen, met vorstelijk gewaad bekleed en op de troon gezet. Hij droeg de naam van Zogenes, wat misschien vizier beduidt. Athenaios is het geweest, die dit ritueel voor ons heeft vastgehoudenGa naar voetnoot5) | |
[pagina 165]
| |
De Perzen vierden hun Sakaen-feest, waarvan Dion Chrysostomos (Orat. IV) een verslag geeft. Deze Griekse rethor (c. 50-117) vertelt, dat een ter dood veroordeelde met koningsgewaad bekleed op de troon gezet werd. Hij kon gebieden over iedereen en leven als god in Frankrijk. Ten slotte werd hij ontkleed, gegeeseld en terecht gesteldGa naar voetnoot1). Dit spel met dramatisch karakter zou volgens de opvatting van Prof. Böhl niets meer dan spel geweest zijn. Het lijkt me, dat het nog stevig in de ritus verankerde spel zeer licht de stap naar de werkelijkheid maken kon. In Europa hadden de Grieken hun Kronia, de Romeinen hun onder Helleense invloed staande Saturnalia. Bij deze feesten genoten de slaven een grote vrijheid. Tijdens de Saturnalia werd er vòòr de tempel van Saturnus na gebracht offer een gastmaal voor iedereen aangericht, waarbij de slaven vòòr, zelfs door de heren bediend werden. Het was een uitgelaten stemming, die er heersteGa naar voetnoot2). Wat nu West-Europa betreft, er zijn Middeleeuwse koningsspelen vermeldGa naar voetnoot3). Het is alleen de vraag, wat voor konigsspelen dit waren. Gilles li Muisit, achtereenvolgens monnik, prior en abt van de abdij van St. Maarten te Doornik, schrijft in zijn kroniek, lopend tot 1349 en later voortgezet tot 1352, dat in het jaar 1282 volgens gewoonte de gegoede burgers samen kwamen, ‘unam rotondam tabulam concordarunt et regem elegerunt.’Ga naar voetnoot4). Dat er hier sprake is van een tafelronde, maakt het zeer twijfelachtig, of men met een volksspel te doen heeft, als dat van de bonen-prentjes- of briefjeskoning. Temeer is daaromtrent twijfel gewettigd, omdat ons, naar bekend is,Ga naar voetnoot5) in de roman van Cassamus de beschrijving | |
[pagina 166]
| |
van een koningsspel is bewaard gebleven, gespeeld door ridders en vrouwen in een blauw en gouden zaal, waar een cour d'amour ‘gecrayeerd’ werd, al was de koning dan ook slechts met een stroohalm gekroond. Vragen vlogen over en weer, problemen werden gesteld. Maar van het spotkoningthema is geen spoor te ontdekken. Iedere pseudo-koning is nog geen spot- of schijnkoning. Het is zeer goed mogelijk, dat de gezeten burgers van Doornik, het opkomend burgerpatriciaat, de adel in het spel nadeed. Een andere vraag is, of het hoofse gezelschapsspel op een volks terug gaat. Noch het spel in de Cassamus noch het door Li Muisit vermelde bieden enig houvast voor een conclusie daaromtrent. Heel wat volkser is de gedaante van de Roi de Pumpotte, die vermeld wordt in de rekeningen van Veurne als te hebben genoten in den jare 1469 zes kannen wijn. Eveneens in de omgeving van de magistraat brengt ons het feit, dat in 1557 aan een ‘koning’ wijn geschonken werd. Men kan naar aanleiding hiervan allerlei mogelijkheden opwerpen, maar slechts één ding is zeker, dat er geen sprake is van ‘de verkeerde wereld’. Geen enkele twijfel laat ons hieromtrent het kinderbisschopsspel, waarbij een kinderschaar met een uit hun midden gekozen bisschop op Onnozele Kinderendag te kerk gaat. Ook het spel van de Ezelspaus hoort in de verkeerde wereld thuis, evenals een gebruik, dat ik eens meemaakte in een Hollands Katholiek ziekenhuis, waar op Onnozele Kinderendag de jongste zuster moeder-overste was. De verkeerde wereld werd binnen het kerkelijk verband herordend. Dat in Vondels tijd het gevulgariseerde spel van de briefjeskoning bestond, bewijst ons de door Van der Straeten aangewezen plaats bij Bredero. In de Grillen, die bijschriften bij een kalender bedoelen te zijn, dicht de Amsterdamse poëet op Januarius: Speulje keuninghje, mijn lief,
Treckt veur mijn oock een Lotje.
Is Krelis keuningh insen brief,
Wat schaat dat? men lacht om 'tsotjeGa naar voetnoot1).
Met dit spel, waarbij een hele hofhouding gekozen werd, leven we in de sotternijen, maar niet meer in de verkeerde wereld, wanneer er tenminste ooit een contact geweest is tussen het schijnkoning en het pseudo-koningsspel, wat a priori niet onmogelijk is. | |
[pagina 167]
| |
Er valt echter een spel aan te wijzen, dat in Vondels tijd het schijnkoning en spotkoningthema zuiver bewaarde al moeten we ook hier weer de verkeerde wereld in de kinderwereld zoeken: de Zuidnederlandse dichter Olivier de Wree schildert ons een schoolspel in zijn heldenzang op de Graaf van Bucqoy, geboren 1571 te Atrecht en gesneuveld 1621 vòòr NeuhäuselGa naar voetnoot1). Bucqoy was de leider der krijgsverrichtingen tegen Paltsgraaf Frederik V. In genoemd heldenlied, dat verkeerdelijk op naam staat van Lambertus Vossius, wordt de kortstondige regering van de Koning van Bohemen vergeleken bij het Kinder-coninghspel, dat op school zo lang duurt tot de meester komt: Doen heeft het gantsche volck den Pals-graef af-ghesworen.
En voor den huerlingh den echten Heer verkoren;
Het Palsche jock was hun al langh te voor verleedt;
Sy sweiren Keysers wet met eenen nieuwen eedt.
Ghelijck als in de school tot kinderlycke saken,
De kinders onder hun een Koningh samtijdts maken;
Sy passen op syn wet en buyghen hunne knien,
En sweiren al te doen betghen' hy sal ghebien.
De croon staet op het hooft, den scepter is in d'handen,
Als of hy meester waer van steden en van landen:
Hij smijt een fel ghesicht op d'heele kinderschaar:
Het is al Koningh voor, het is al Koningh naer.
Tegenover het profane spel, dat Bredero noemt, is het Kinder-coningh-spel niet gevulgariseërd. Het is volkomen gescheiden van het Driekoningenspel met de ster, wat trouwens ook bij Bredero het geval is. Deze doelt nl. op het sterspel in het Moortje, wanneer Writsert in zijn vermomming van Moorse uit het huis van Moy-Ael komt. Reynier zegt dan: T'is wel een geckelijck kleedt, de Karel is wel nar.
Had hy er twee tot hem, so mocht hy singhen met de star:
Hier kamen wy Haeren mit onse steeren,
Das Kindelyn Jesus willen wy liben ond eeren;
Der jungste Kuningh is wolle bekant,
Dat isser de Koningh aus Greeckenlant.
Naar de taal te oordelen werd dit Driekoningenlied gezongen door sterspelers uit West-Duitschland. Was het dus in Holland reeds ondergegaan en werd het op nieuw ontleend? | |
[pagina 168]
| |
Toen Vondel zijn Joseph in Dothan schreef, liep hij niet meer met de Rommelpot, en het is dus waarschijnlijk, waar hij nog bovendien de Heilige Geschiedenis uitbeeldde, dat hij niet naar een profaan spel greep. Bovendien wijst het tafreel der bespotting naar de kinderwereld, want Simeon spot: ‘Hy... heeft zijn tong verlooren’. Bovendien legt Joseph zelf er de nadruk op, dat hij de jongste is en daarom bukken moet voor zijn broeders. Men kan tegen de opvatting, dat Vondel een Kinder-coningh-spel voor ogen heeft gehad, aanvoeren, dat in het gedicht van de Wree niets voorkomt van de hofhouding, bestaande uit schenker, portier enz. Maar de tekening in de Zuidnederlandse zang is globaal, dus het is mogelijk, dat in feite in het schoolspel ook een dienarenstoet werd geschapen. Ook kan Vondel de hofhouding aan een spel van profaneren aard ontleend en de hofstoet gekerstend hebben. Maar, dat een profaan spel in zijn geheel als kern zou gediend hebben, lijkt me van alle waarschijnlijkheden de onwaarschijnlijkste. Zoals de Wree het Spotkoningspel vulde met bittere ernst, zo vulde Vondel het met een werkelijkheid, die eenmaal waarheid zou worden in het Ecce Homo, dat aan Golgotha vooraf ging. Marie Ramondt. |
|