De Nieuwe Taalgids. Jaargang 37
(1943)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Bijzondere functies van inleidend en.Bij de bekende regel uit de Roskam: En synder dan geen stroppen voor geld te krijgen (vs. 140-41) tekent Dr. MichelsGa naar voetnoot1) aan: ‘Er zij op gewezen dat dit En waarschijnlijk wel de negatie is, hoewel de opvatting als voegwoord ook in aanmerking komt bij een dergelijke pathetische vraag’. Naar ik meen is Michels met zijn tweede, zijn subsidiaire veronderstelling dichter bij de waarheid dan met de eerste. Ten bewijze volgen enkele plaatsen uit Vondel en andere 17de-eeuwse schrijvers; Vondel VI 445, vs. 540-542Ga naar voetnoot2): Alle andre plondren fel in Trojes ondergang,
En strijcken vast den buit; en komtgeGa naar voetnoot3) eerst opgeschooten
Uit uwen langen slaep ter stede in, uit ons vlooten?
(En kom jullie nu pas....); zie verder Vondel X 491, vs. 587; VI 52, r. 218-19; VI 931, vs. 884-85. Uit Hooft's Granida haal ik aan vs. 1595-96: Daifilio wàt ghij siet; Granida lijdt, zij lijdt,
En staet het aen een coordt, dat ghij haer niet bevrijdt?
Dats stucken.... (Ligt het dan aan een koord dat....)
Verder Huygens' Zeestraet, 866-67: Wat blijft'er overigh, daer Nu noyt nu en is?
En loopt ons leven soo en soecktmen 't noch te quisten.
Zie ook Zeestraet 898. Men zal opmerken dat in alle gegeven voorbeelden geen ontkenning staat. Daarom volge hier nog een voorbeeld uit Vondels Gijsbreght: ‘Nicht Machtelt’ verschijnt Badeloch in een droom. Zij zegt ‘met heesche keel en dof en schor geluid’: Onnoosle, zijtghe nu van vyanden ontslaghen?
En slaeptghe zoo gerust? en vreestghe niemants lagen?
(vs. 794-95).
Het eerste en in vs. 795 is ongetwijfeld het ‘pathetische’ en, maar zou in de tweede vershelft, die een ontkenning bevat, en | |
[pagina 109]
| |
niet dezelfde functie hebben? De parallellie verbiedt hier m.i. om aan een (dubbele) negatie te denken, al wil ik toegeven dat in dezen taal op papier geen strikt bewijs kan leveren. Toch zou ik Michels gaarne dit vb. ter overweging willen geven naast zijn: En sijnder dan geen stroppen....? Het aantal vbb. is gemakkelijk uit te breiden, maar dit zij genoeg. Al de hier genoemde plaatsen bevatten, evenals Roskam 140, een vraag, na de vermelding van feiten die verontwaardiging of een soortgelijke gemoedsbeweging bij de schrijver hebben gaande gemaakt; vragen die de kracht hebben van: het is toch niet denkbaar (verantwoord of mogelijk enz.) dat, gezien dit alles.... Het formeel aanknopende en, waarmee deze vragen (of uitroepen) alle beginnen, heeft de kracht van ‘gezien dit alles’, met deze feiten voor ogen. Het knoopt, in oorsprong, vast aan die te voren genoemde feiten, of liever aan de door de geschilderde situatie bij spreker (en hoorder) gewekte gevoelens en - geeft daardoor de gewenste kleur aan de vraag of uitroep. Formeel is het een voegwoord, maar zò geladen, zò emphatisch bedoeld, dat het de kracht heeft van een affectwoord, een bijwoord van modaliteit als men wil. Het is een rhetorisch middel om een contrastpositie te accentueren. Wij kennen dit gebruik van en in hedendaagse taal ook: En wou jij nu beweren dat.... Dit en heeft niet in de eerste plaats copulatieve, maar emphatische kracht. Dat een dergelijk emphatisch en reeds oud is, kan men zien uit de vbb. die Verdam, Taalkundige Bijdragen I, blz. 126 aanhaalt uit Mnl. literatuur; in de meeste daarvan is de copulatieve functie voor ons taalgevoel geheel verdwenen en moet men ende vertalen door een modaal bijwoord of een tussenwerpselGa naar voetnoot1). Bij dit materiaal sluit m.i. aan Reinaert 1938: Her Isingrijn, nu maect u voren,
Ende sidi nu daertoe vercoren,
Ghi ende Brune, dat ghi sult dooden
Reinaert uwen neve, den fellen roden!
Tinbergen noemt dit ende in zijn uitgave wel terecht emphatisch en vertaalt: gij zijt toch.... | |
[pagina 110]
| |
Ik voeg hier nog enkele losse opmerkingen aan toe over hedendaags gebruik van een inleidend en. In de eerste plaats en in zinnen als deze: En ik meende dat....; en ik heb je nog zo gewaarschuwd. Ook dit en, waarop niet een vraag of uitroep, maar een mededelende zin volgt, heeft de kracht van toch. Het Ndl. Wdb. omschrijft (onder 16) dit en als volgt: ‘Als inleiding van zinnen, die eene tegenwerping inhouden’. Ik noem verder een en dat als gesprek-aanloop is bedoeld, dat verhouding wil scheppen door een contact te suggereren dat er nog niet is. Twee vrienden ontmoeten elkaar op straat: en hoe gaat het met je? en hoe bevalt het je in je nieuwe woning? enz. (vgl. Ndl. Wdb. onder 11). Het enkele en met bijzondere functie vinden we o.a. in de volgende situatie: een leerling klopt aan de directeurskamer, een bediende aan die van zijn chef. Wanneer hij op het binnen! van de chef de deur opent, kan hij worden ontvangen met: En(?), en met of zonder vraagtoon. Dit en is bedoeld als contactopening: wat heb je en - op bruske toon geuit - als: waarvoor stoor je me, wat is er nu weer! - In andere situatie - iemand is naar de dokter geweest bijv. en komt nu terug - kan het spanning, angst uitdrukken. Het is steeds een uitnodiging of bevel tot de binnenkomende om zijn boodschap of nieuws dadelijk maar te zeggen. Een heel ander en vinden we als aanloop vooral van volksliedjes: En we gaan nog niet naar huis; en ik heb nog nooit zo'n lol gehad; en van je hela, hola, houd'er de moed maar in enz. enz. Dit heeft in de eerste plaats rhythmische functie, het varieert en verlengt meestal een reeds bestaande zwakke aanloop en kan tot manier worden. Het geeft veelal de indruk van een zekere tempovertraging die aan dronkenmansgelal eigen is. (zie ook Ndl. Wdb. i.v. en, 10). Laat ik tenslotte herinneren aan een lang uitgerekt enne..., dat gevolgd kan worden door of vertaald kan worden met: wat wou ik ook weer zeggen; of ook besloten met: ik weet niet meer, nu heb ik alles verteld. - En daarmee kan ik gevoeglijk eindigen.
Amsterdam, Jan. '43. A.A. Verdenius. |
|