De Nieuwe Taalgids. Jaargang 37
(1943)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
Een constructie met vooropgeplaatst praepositioneel object.Op vragen als: Leest hij veel? fietst hij ook? volgt dikwijls als antwoord: Lezen doet hij niet, fietsen kan hij niet. Het dominerende woord van de vraag wordt herhaald, komt vòòr aan de zin te staan met volle nadruk, soms, bij sterker affect, met herhaling van de vraagtoon. Ook kan het hoofdwoord van de vraag zo sterk blijven nawerken dat een dikwijls slechts zwak betoond, maar toch weer vooropgeplaatst hervattend voornaamwoord wordt gebruikt: dat doet hij niet; en korter, zwaarder van affect, met onderdrukking van dit hervattingswoord: doet hij niet; mag hij niet enz. Zo zijn er allerlei mogelijkheden: Lezen?.... dat doet hij niet; lezen(?) doet hij niet; dat doet hij niet; doet hij niet. Situatie, meer of minder affect bepalen vorm en inhoud van deze zinnen. Opmerkelijk kan nu de zinsconstructie worden, als het dominerende woord in de normaal gebouwde zin van een praepositie afhangt: Van lezen moet hij niets hebben. Maar ook, onder de drang om het hoofdwoord onmiddellijk tot uiting te brengen: lezen (daar) moet hij niets van hebben; lezen (daar) heeft hij een broertje aan dood. Over dit type zinnen, en wel die, waar ook een hervattend daar achterwege blijft, waar dus het dominerende woord vooropgesteld wordt en de praepositie, waarvan het in de grammatisch normaal geconstrueerde zin afhangt, achteraan komt, wil ik enige opmerkingen maken. In de familiare omgangstaal kan men ze herhaaldelijk horen, in geschreven taal treft men ze niet aan, tenzij die natuurlijk ten doel heeft deze omgangstaal nauwkeurig weer te geven. W. de Vries die dit soort zinnen bespreekt in zijn Dysmelie, blz. 79 vlg., zegt dat men ze ‘vaak in de ongedwongen spreektaal van het Noorden’ kan horenGa naar voetnoot1). Het zou mij niet verbazen, als ze overal in den lande gangbaar waren. Karsten noemt ze voor het dialect van Drechterland, § 167. Over de frequentie in het Fries spreek ik nader. Uit Van de Schelde tot de Weichsel | |
[pagina 72]
| |
haal ik aan: ‘Zoetechaid houe die manloi niet van’ (I, 278; Zaandam); blommen was ie geen vrind van (I, 241; Hazerswoude). Laat ik eerst mijn oudste vbb. noemen. Uit Sartorius, Adagiorum Chiliades Tres, noteerde ik: Den slach der grijsen mach men wel voor ysen (blz. 23, no. 83 van het eerste honderdtal). Rijm en maat beheersen hier de spreukvorm. In Hooft's Achilles en Polyxena, vs. 1449 leest men: het wapen dat mij dede
Achilles vinden eerst, eysch ick dees wapens meede.
Een overeenkomstig vb. geeft vs. 1699-1700. - Hooft I, 210, vs. 241-244: .... koopt ghy geen
Glas, geen glas? Ick denck wel neen.
Glas en Cristalyn tot brillen
Moet ghy hoopen gelds in spillenGa naar voetnoot1).
Men ziet, de constructie is steeds dezelfde: het door de situatie dominerende woord (dominerend door een inleidende vraag of anderszins) wordt vooropgeplaatst zonder de bij dit praepositionele object behorende praepositie - en het grammatisch vereiste voorzetsel volgt eerst later. Men moet hier, dunkt mij, niet van ellips of ‘weglating’ spreken. Het is veeleer zo: onder affect wordt de zin onmiddellijk geopend met het in de voorstelling van de spreker overheersende woord. Gevolg: een woordorde, afwijkend van de normale, rustig gebouwde zin. Men kent dat uit andere proleptische constructies en wat dan grammaticaal niet in de haak is, wordt aan het slot van de zin, bij het afmaken van de constructie, zo goed (of zo kwaad) als dat mogelijk is, hersteld: het voorzetsel kòmt, maar het komt te laatGa naar voetnoot2). Er kunnen bijomstandigheden zijn die begunstigend werken op het ontstaan van deze constructies. Als ik zeg: ‘die man weet met zijn tijd geen raad: studeren kan hij niet, vrienden heeft hij niet’ - dan kan ik gemakkelijk besluiten met: ‘en lezen of wandelen houdt hij niet van’. Het slot van de zin sluit zich analogisch, in volledige symmetrie, aan bij de wendingen: | |
[pagina 73]
| |
studeren.... niet, vrienden.... niet. Een dergelijk voorbeeld levert Huygens, Zeestr. 237: O dooden die noch zijt, o Boecken die ick eere,
En soo gemackelick en soo geern me verkeere....
Hier heeft men verder de constructie in de relatieve bijzin; dit gebruik is ons vertrouwd uit het Engels. Verdere soortgelijke vbb. heb ik niet; maar bij een levendig schrijver als Huygens zal men ze, naar ik veronderstel, wel meer kunnen vinden. Indien men het dominerend aanvangswoord wèl door de praepositie laat voorafgaan, dan ontstaat er gevaar voor een àndere grammatische ontsporing: dan kan ze aan het slot van de zin nog eens - ten overvloede - worden herhaald: Aan werken heeft hij een broertje dood, maar ook: aan werken heeft hij een broertje aan dood, waar het tweede aan tracht goed te maken, wat niet goedgemaakt behoeft te worden. Men mag hier van contaminatie spreken: Op brutaliteit ben ik niet gesteld - brutaliteit ben ik niet op gesteld, levert: op brutaliteit ben ik niet op gesteld. Wil men een vb. uit geschreven taal? Frederik Hendrik schrijft aan een vriend: Van kleeren, van koetsen te doen maken weet ick niet van te sprekenGa naar voetnoot1). Ik kom nu tot het Fries, waar mij de hier besproken wending van ouds bekend is, uit gesproken en uit geschreven taal. De kloof tussen geschreven en gesproken Fries is veel minder diep dan die tussen gesproken algemeen-beschaafd Nederlands en geschreven taal. De verhoudingen zijn minder ingewikkeld. De taal van onze Friese romans, uitzonderingen daargelaten, sluit direct aan bij het normale gesproken FriesGa naar voetnoot2), dat ook lang niet die variaties vertoont, die ons het A.B. doen verdelen in familiaar A.B., vormelijk A.B. enz. Natuurlijk is dit alles een weerspiegeling van minder gecompliceerde sociale verhoudingen. - Geen Fries boek, geen Friese studie, of men treft verschillende vb. van de hier besproken constructie aan. Ik geef slechts enkele bewijzen. Uit de Rimen ind Teltsjes van de gebr. HalbertsmaGa naar voetnoot3): | |
[pagina 74]
| |
Daer to Grins om te bingeljen hie 'k eák net folle oan (..... had ik ook niet veel aan), blz. 300; Ik begryp it is dy om de woartels to dwaen, ind it lof leit dy net oan gelegen (het is je om de wortelen (penen) te doen en het loof ligt je niet aan gelegen), blz. 193; vechten ben ik bereid toe, mits.... (Stadsfries; blz. 391). Uit De Gouden Swipe (De gouden zweep) van A. Brouwer (1941), blz. 202: Douwe Ates moat wer in swipe hawwe; syn eigen hat hy okkerjiers syn soan healdea mei sleinGa naar voetnoot1); 154 Mei Jouk wier net folle to praten; dy wol net oer dingen bigjinne dy 't hjar oangiene, en dy 't de boer oangiene doarst hja net oer to pratenGa naar voetnoot2). Dit zij genoeg. Sipma vestigt in zijn Phonology even de aandacht op deze wendingen (blz. 90, noot 1). Verdere literatuur is mij niet bekend. Toch houd ik mij overtuigd dat het hier bijeengebrachte materiaal zonder veel moeite kan worden uitgebreid.
Amsterdam, Dec. 1942. A.A. Verdenius. |
|