De Nieuwe Taalgids. Jaargang 37
(1943)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen Frans rechtsboek uit de veertiende eeuw.Het bedoelde rechtsboek is een verzameling van bijna veertienhonderd samenvattingen van vonnissen, gewezen door de Hoofdschepen (maître-échevin) van Metz, rechtdoende voor zich en de andere schepenen. Deze Jugements de Metz du quatorzième siècle sluiten zich min of meer aan bij de rechtsboeken van Saint-Amand (bij Valenciennes) en van Verdun die Prof. Meyers en ik in 1934 en 1940 hebben uitgegeven. Wat mij in deze oude geschriften zo zeer aantrok dat zij gedurende veel jaren mijn aandacht in beslag hebben genomen, is belangstelling voor een, mij nieuw, terrein van studie, het gewoonterecht, waarop mij het voorrecht te beurt viel te worden rondgeleid door een bij uitstek bevoegde gids. Maar het was vooral de taal dier teksten die mij boeide. Immers, wij hebben hier te doen met het werk van mannen voor wie taal eenvoudig het voertuig was van feiten en gegevens, niet, als voor dichters, roman- of geschiedschrijvers, een kunstuiting. Men mocht dus verwachten dat het, zuiverder dan letterkundige producten, de plaatselijke taal zou weergeven en dat het zich in woordvormen en zinsbouw dichter zou houden bij de gesproken taal dan het geval is met geschriften die ook buiten de grenzen van het gebied waarop zij ontstonden op lezers kunnen rekenen. Inderdaad is dat het geval met alle drie rechtsboeken, hoewel zij in opzet en inhoud ver van elkander afwijken. Dat van Saint-Amand is een collectie van regelen betreffende het bestuur, de rechtspraak en de politie; het bestrijkt dus een ruim terrein en bevat een rijke schat van woorden uit allerlei kringen, van de rechtzaal tot het marktplein. Het Livre des droits de Verdun licht ons in over het gewoonterecht dat in Verdun van kracht was en geeft daarnaast mededelingen over het stadsbestuur; ook hier is de taal vol afwisseling. De Jugements de Metz hebben daarentegen een zuiver civielrechterlijk karakter; | |
[pagina 27]
| |
zij bewegen zich dus bijna uitsluitend in een veel engere kring en behandelen vooral questies van bezit, erfrecht en cijns; vandaar dat de oogst van onbekende woorden er minder ruim is. Bovendien - ik zeide het reeds - het zijn resumé's van de eigenlijke, zeer uitvoerige, vonnissen; zij zijn kort en vertonen daar waar het gaat om analoge questies een grote gelijkenis in uitdrukkingswijze. Toch zijn zij een welkome bijdrage tot de kennis van het dialect en de gemeenzame taal van Metz; men vindt er taalfeiten die men in een letterkundige tekst te vergeefs zou zoeken. Toevallig is ons, uit de niet rijke litteratuur van Metz, een gedicht overgeleverd, daterende uit dezelfde eeuw als de Jugements, waarin een oorlog wordt beschreven door vier vorsten aan de stad aangedaanGa naar voetnoot1); de taal ervan lokt uit tot een vergelijking met onze tekst. Hoewel locaal gekleurd, is zij toch in hoge mate beïnvloed door de algemene, hoe langer hoe meer verspreide, Franse geschreven taal; daarentegen zijn de Jugements voor de locale uitspraak en zeggingswijze zeer leerzaam. Hoewel zij, zoals blijkt uit de correctheid van de tekst, zijn geschreven door een man van het vak en hoewel de spelling er over het algemeen regelmatig is, vertoont deze toch genoeg afwisseling om te bewijzen dat de schrijver zich, meer dan door spelregels, liet leiden door zijn gehoor, waarbij echter is te bedenken dat wij in de Jugements de oorspronkelijke tekst vóór ons hebben, terwijl de Guerre ons in latere afschriften heeft bereikt. Enige voorbeelden. Hij aarzelt tussen de spelling b en v (goubernation - gouverne, chaibaige - chavaige, rebbainer - rewainier, Bauguenel - Volguenel, Bellegree - Vellegree; de schepen Grivel noemt hij Gribel), tussen n en gn (Cunin - Cugnin, beguine - beguigne), tussen ch en s (cheute - sceue), tussen stemhebbende en stemloze medeklinker (desrander - rante, glamer - clamer). Interessant is de schrijfwijze ei voor ∂, waarover Bonnardot (Romania, II, 249) spreekt (crantei naast crante, randeit n. rande, aportei n. aporte, exsureit n. exsuret). Deze dubbele spellingen kunnen hier niet nader worden behandeld; zij zouden een uitvoeriger bespreking verdienen. Maar vooral op het gebied van de vormleer zijn in de Jugements de locale vormen talrijker dan in de Guerre; zij tonen hoeveel verder een middeleeuws letterkundig werk, ook al draagt het | |
[pagina 28]
| |
duidelijke sporen van het dialect van de dichter, staat van de omgangstaal dan een plaatselijk geschrift, zelfs wanneer het door een man van ontwikkeling is opgesteld. Ik kies enige gevallen van de werking der analogie in de vervoeging, die zich òf later òf in het geheel niet in de algemene taal voordoen. Subjunctiva op -ce, -se (dicet, paieet, rancent, ressoicet, sciecet, voicet), die ook in andere noordelijke en oostelijke teksten voorkomen, zijn, evenals die op -oicet (delivroicet, esxuroicet, fandoicet), biezonder talrijk in de Jugements, terwijl de Guerre deze laatste uitgang slechts éénmaal vertoont (monstroice). Hoe ver de analogie in de gesproken taal om zich heen had gegrepen, bewijzen de volgende werkwoorden. Van vivre vinden wij in de vonnissen deze vormen: vicquant (vivant), vicqueroit (vivrait), vicquoit (vivait); zij wijzen op een stam die gevormd is naar het perfectum vesqui; ook in andere teksten van deze streek komen deze vormen voorGa naar voetnoot1), en de Dictionnaire wallon van don François vermeldt revicquer, waarin, evenals in onze woorden, de s ontbreekt. Zeer zeldzaam is de, in de Jugements meer dan eens gebezigde, subjunctivus vaille, van aller, gevormd van aille naar vais, va, waarvan Körting één voorbeeld vermeldt (blz. 223), terwijl hij in de Guerre ontbreekt. Nergens vond ik het in onze tekst éénmaal voorkomende soient, perfectum van savoir (Fr. surent), waarvan het uitgangspunt blijkbaar de 1e pers. perf. soi (je sus) is. Het staat in deze zin: Et il ne soient que c'estoit et n'i vixent mie, ‘et ils ne surent rien de cela et n'y vinrent point’. Eindelijk vestig ik nog de aandacht op het regelmatig voorkomen van de 1e pers. praes. vuelt. Is deze te verklaren als gevormd uit vueil naar de 3e persoon? Dan zou dit bewijs ener vroege uniformisering van de persoonsuitgangen, die later algemeen is geworden, niet onbelangrijk zijn. Enerzijds kan evenwel de t enkel grafisch zijn, zoals in copt, dat in onze tekst voor coup staat, evenals tempt voor temps, champt voor champ; de slot-medeklinker is er namelijk verstomdGa naar voetnoot2); dan zou vuelt moeten worden gelezen als veu. De wijziging van de oorspronkelijke gemouilleerde l van vueil in l vertoont ook de Guerre (je veul). Anderzijds echter wordt de morphologische verklaring gesteund door je averat. Door de verstomming van de meervoudsuitgang -ent is het verschil tussen | |
[pagina 29]
| |
de 3de pers. sing. en plur. uitgewist, hetgeen niet zelden een oorzaak van duisterheid en verwarring is, daar men meer dan eens aarzelt of er sprake is van één of van meer erfgenamen, voogden, enz. Waarschijnlijk geeft dit verdwijnen der uiterlijke onderscheiding van het numerus de verklaring van zinnen als La lettre de tabellion le diënt, Chascun d'eulx ont bien a avoir...., L'église li ont bien a wairrantir. In de laatste gevallen zou in het collectieve begrip van chascun (allen die....) en église (de bestuurderen der Kerk) de oorzaak der verwarring tussen enkelen meervoud kunnen worden gezocht, en zo zou ook zijn te begrijpen dat in de Jugements na on uitsluitend de meervoudsvorm staat; dit ging hier gemakkelijk omdat de volkstaal in plaats van on het pron. ils verkiest; evenals bij ons ze hebben naast men heeft, staat il ont, il pouvoit er naast on a, on pouvoit. Het eigenaardig karakter van de Jugements, zoals dat hierboven is omschreven, maakt dat er voor afwisseling in zinsbouw weinig gelegenheid is; dezelfde wendigen keren telkens terug daar waar het gaat om analoge rechtsgedingen, en het streven naar bondigheid maakt dat brede uiteenzettingen ontbreken. Toch zijn de syntactische biezonderheden er niet onbelangrijk en veel van de eigenaardigheden die ik vroeger in de hedendaagse Franse volkstaal waarnamGa naar voetnoot1) vindt men hier terug. Ik noem er enige. In het algemeen kan men zeggen dat de gesproken taal zich onderscheidt door omslachtigheid zowel als door beknoptheid. De eerste neiging geeft in de Jugements aanleiding tot herhaling door een pronomen van het subject (Ledit Pierre il avoît), van het voorwerp (Un cens que chascun les ait en sa parson), van een bepaling (Li fait dire a un amant), van het relativum (Une debte dont elle en mit en waige quant qu'elle avoit d'eritaiges). Het tegenovergestelde verschijnsel openbaart zich in het gebruik van de conjunctie que daar waar de geschreven taal een verbogen voornaamwoord heeft (La jeune fille que son pere estoit mors, Cit que ce fut l'eritaige, Cil que les fenestres sont, La saisine que lui et ses hoirs en ont esteit), of een uitvoeriger verbindingswoord, zoals de sorte que (si l'en xuoit, qu'ilz en furent devant le maistre-eschevin). Treffend is het gebruik van de praes. subj. na een verleden tijd in de hoofdzin, dat eerst in onze tijd in de geschreven taal wordt toegelaten (Il voloit qu'il lor doint, Ung delme qu'on volloit que | |
[pagina 30]
| |
Jehan paicet), en kenmerkend is ook de gemakkelijkheid waarmede objectieve tot subjectieve verba worden, en omgekeerd (Ot sorvesquist sa femme, Cellui ou il esraignet, Xeure aus maimbours). Ten slotte vermeld ik hier nog een eigenaardigheid die ook de andere rechtsboeken vertonen en die de interpretatie van de tekst vaak verzwaart, een constructie die trouwens ook in andere Oud-Franse teksten voorkomt, namelijk de inleiding van de hoofdzin door et (Se une parsonne vend cens...., et dont il convient celle estaie paier). Den Haag. J.J. Salverda de Grave. |
|