De Nieuwe Taalgids. Jaargang 31
(1937)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAankondigingen en mededelingen.De Vondel-uitgave van de W.B. voltooid.Het tiende en laatste deel van de grote Vondel-uitgave is nog juist vóór de Vondelviering van November verschenen. J.F.M. Sterck opent het deel met het slot van Het leven van Vondel. Faëton en de Zungchin zijn bewerkt door H.W.E. Moller, | |
[pagina 379]
| |
Adam in Ballingschap en Noah door B.H. Molkenboer.Voor de vertaalde klassieke drama's Ifigenie in Tauren, Euripides Feniciaensche en Herkules in Trachin vond A.A. Verdenius krachtige steun bij zijn medewerker J.D. Meerwaldt. Alle overige gedichten werden bewerkt door C.G.N. de Vooys en Mej. C.C. van de Graft. Aan het einde volgt nog een reeks Aantekeningen en andere bijlagen. De uiterlijke verzorging, de illustratie met portretten en facsimilé's is, evenals in de vorige delen, voortreffelijk. De leiding van de Wereld-Bibliotheek heeft alle reden om trots te zijn op deze uitgave, die door de eendrachtige samenwerking van zo velen tot stand gekomen is, en met recht een standaard-uitgave mag heten. Aan het slot brengt Nico van Suchtelen een welverdiende hulde aan de heer C.R. de Klerk, de stille kracht die van het begin af de ziel van de onderneming geweest is, en die met nooit verflauwende ijver en voortvarendheid het grote werk tot een goed einde gebracht heeft. De redaktie deelt mede dat de registers, met verbeteringen en aanvullingen, later in een afzonderlijk deel zullen verschijnen. | |
Mededelingen van het Frederik van Eeden-Genootschap IV.In dit deel (Sept. 1937) vindt men een begin gemaakt met de publicatie van een belangwekkende reeks Brieven, grotendeels uit Van Eeden's nalatenschap. Boeiend zijn vooral de intieme briefwisseling met Alphons Diepenbroek en met Jacobus van Looy. Daarna volgen nog brieven aan Jan Veth, een over Isaac Israels en een minder belangrijke van Toorop. | |
Afrikaanse Versameling.De Afrikaner Uys Krige stelde een bundel samen om de Nederlanders te doen kennismaken met het werk van de jongere dichtergeneratie (uitgegeven door A.A.M. Stols te Maastricht, 1937), en vond Dirk Coster bereid om er een inleiding voor te schrijven. De baanbrekers van ‘die twede Afrikaanse Taalbeweging’: Celliers, Totius, Leipoldt, Malherbe, Langenhoven zijn in ons land voldoende bekend geworden, maar aan de verdere ontwikkeling werd minder aandacht geschonken. Toch had E.C. Pienaar in de vierde bewerking van zijn proefschrift over Taal en Poësie van die twede Afrikaanse Taalbeweging (1931) een groot aantal jongeren genoemd. Slechts gedeeltelijk vinden wij die terug in deze bloemlezing, waar wij weer nieuwe namen aantreffen en gedichten die nog onuitgegeven waren. Uys Krige | |
[pagina 380]
| |
beperkt zich tot een negental, en koos, behalve uit zijn eigen werk, gedichten van T.J. Haarhoff, I.D. du Plessis, W.J. du P. Erlank (Eitemal), C.M. van den Heever, N.P. van Wijk Louw, S. Ignatius Mocke, W.E.G. Louw en Elisabeth Eybers.Ga naar voetnoot1) In de inleiding wijst Dirk Coster op de verscheidenheid van talent en op onmiskenbare Europese, speciaal ook Nederlandse invloeden, terwijl hij sommige dichters kort en treffend karakteriseert. De korte Aankondiging deur Uys Krige, die reeds van 1934 dagtekent, en het Naskrif bewijzen dat de samensteller over zijn eigen werk niet geheel voldaan is, en waarom de gewenste herziening achterwege moest blijven. Aan het slot vindt men een beknopte Biografie van de opgenomen auteurs. C.d.V. |