De Nieuwe Taalgids. Jaargang 31
(1937)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdSjouw en jouw.In de vorige jaargang van dit tijdschrift (XXX, 417/18) wees ik op een drietal aantekeningen uit de jaren 1654-'58 in de Resolutieboeken der stad Amersfoort, waarin de woorden sjouw, besjouwen en besjouwingen voorkomen. Het woord sjouw meende ik, vooral waar in de derde resolutie ‘sjouw of jouw’ geschreven is, te moeten houden voor een bijvorm van de bekende onndl. interjectie jouw (N. Wb. i.v. jouw III). Voor de ‘uitspraak met de Fransche j’ - want hiervan is sjouw toch wel de min of meer zuivere fonetische spelling, die vlgs. het Wb. ‘hier en daar in Vlaamsch-België’ voorkomt - kon ik echter voor het 17e-eeuwse Amersfoort geen verklaring vinden. In het Ts. v. Ned. T. en Lk. LVI - 4, 239/40 nu heeft Prof. Muller een mogelijke verklaring voorgesteld, die hij echter uitsluitend als gissing beschouwd wil zien. Schr. tracht hierin aannemelijk te maken, dat dit Amersfoortsche sjouw misschien niet de bekende interjectie, maar wèl de Noordwestveluwsche (en ook Amersfoortsche) vorm van mnl. schuw, schouw (is), in | |||||||
[pagina 367]
| |||||||
't Ned. Wdb. 956 en 1257 kortelijk vermeld in den zin van: spooksel, schrikbeeld, bepaaldelijk: vogelverschrikker, ‘terriculum, terriculamentum (Kil.)....’ enz. Prof. Muller toont aan, dat een ontwikkeling van dit woord tot een vorm sjouw voor bedoelde streek inderdaad mogelijk is; een bezwaar tegen zijn gissing ziet hij echter in het feit, dat schîw e. dgl. vormen in oostelijke dialecten uitsluitend op vrouwen worden toegepast. In het onderstaande kom ik, naar aanleiding van Prof. Muller's artikel, nog eens op de kwestie terug en tracht een andere verklaring te vinden van deze eigenaardige vorm.
Historisch is dus een vorm sjouw naast schuw, schouw en oostelijk schiw wel aan te nemen, al wijst Prof. M. op de vocaalmoeilijkheid î:ü. Ook staat vast, dat in de dialecten, die dit laatste woord nog kennen, het uitsluitend als benaming voor vrouwen gebezigd wordt. Opzettelijk schrijf ik ‘als benaming’ en vermijd de term ‘scheldwoord’. Immers veel dgl. woorden zijn zowel het een als het ander, vgl.: Hij is een echte lummel naast: Kom hier, lummel! en evenzo aap, uil, stommerd e. dgl. - Maar uit de door Prof. M. aangehaalde voorbeelden blijkt nergens, dat schîw anders gebruikt werd (wordt) dan als minachtende benaming, m.a.w. ‘schîw’ wordt iemand niet nageroepen, is dus géén ‘interiectio irridentis’! In het dialect van Rouveen (Overijsel) ken ik zo het woord schĭw (met ĭ, niet m. î!) voor ‘vogelverschrikker’, maar ook voor de pop, die de jongelui 's nachts in de boom hangen voor het huis van een meisje, dat door haar minnaar in de steek is gelaten.Ga naar voetnoot1) Als scheldwoord wordt het ook daar nooit gebruikt. De Amersfoortse secretaris, die de bewuste resolutie in klad opstelde - de hand is van een der klerken - heeft inderdaad correct-fonetisch gespeld, omdat hij min of meer vreemd tegenover dit rare volkswoord stond. Maar hierin ligt m.i. het belangrijkste argument tegen Prof. Muller's gissing: er staat uitdrukkelijk: sjouw of jouw, de steller aarzelde dus en gaf de beide vormen voor één en dezelfde honende uitroep. - Wat is nu het verband tussen deze twee? Vast staat allereerst, dat er een onndl. honende, tergende uitroep jou(w) heeft bestaan over een belangrijk deel van het zdl. taalgebied, wat blijkt uit de overgeleverde literatuur èn uit de huidige dialecten. Het bewuste jouw uit 17e-eeuws Amersfoort zal dus ongetwijfeld deze uitroep zijn. En nu is het toch haast | |||||||
[pagina 368]
| |||||||
niet aan te nemen, dat in A. in de 17e eeuw iemand ‘uitgejouwd’ werd met twee uitroepen: jouw èn sjouw, die een absoluut verschillende etymologie zouden hebben. We zagen reeds, dat de betreffende resolutie ze in één adem noemt; dat we hier met één en hetzelfde woord te doen hebben, blijkt bovendien uit de afleiding besjouwen naast het in het Ned. Wb. opgegeven bejouwen. Sjouw is dus identiek met jouw. Nu zou - gezien de duistere etymologie van jouw - Prof. M.'s hypothese nog juist kunnen zijn, indien jouw uit sjouw ontstaan was. Maar zijn er wel voorbeelden van bekend, dat in de anlaut voor vocaal sj > j wordt? Wanneer we de j-woorden bij Franck-v. Wijk nagaan, vinden we slechts één woord, waar dit schijnbaar het geval is, nl. jakhals < chacal, maar.... jakhals is een volksetymologische vorming.Ga naar voetnoot1) Veel waarschijnlijker daarentegen is een ontwikkeling in genoemde positie van j > sj; men vergelijke bv. de bekende romaanse overgang iustus > juste; Iesus > Jésus, iungere > joindre etc. Een overgang van palatale semivocaal > dentale spirans ligt trouwens voor de hand: een langgerekte j wordt ahw. automatisch een sibilant. Hoe kan nu jouw > sjouw geworden zijn, terwijl b.v. het pronomen jou géén bijvorm met s vertoont? Hiertoe dienen we enkele andere woorden te vergelijken, die eveneens de wisseling sj : j in de anlaut vertonen. Ik vond de volgende: (Moor) s'jazus! (Sp. Br. 613), sjesses, sjasses! t.o. jezes! Geheel gelijkwaardig hoeven bovenstaande gevallen niet te zijn: de uitroep s'jazus van de Spaanse Brabander kan het franse consonantisme hebben, wat theoretisch ook het geval kan sijn bij sjesses, sjasses en sjuust. Toch geloof ik, dat hier iets anders in het spel is: wanneer we (ge)sjank even buiten beschouwing laten, zien we, dat al deze woorden interjecties zijn, waarbij - en dit is belangrijk voor ons geval - òf uit verbazing of schrik òf om de klanknabootsing de beginconsonant een meer dan gewone nadruk krijgt en daardoor langer dan normaal duurt, gerekt wordt. Dat naast de genoemde vormen ook tj-vormen voorkomen | |||||||
[pagina 369]
| |||||||
(tjesses! tjasses! tjonge, tjonge! tjoep en tja!) wijst m.i. eveneens op het ‘interjectisch’ karakter. De wisseling sj: tj wordt begrijpelijk, wanneer men van iemand onder het luisteren naar een of andere mededeling telkens hoort: sss.... sss! of ttt.... ttt! beide als teken van verbazing of verontwaardiging, alzo van een zekere emotie bij den hoorder. Ook (ge)sjank meen ik tot deze groep te mogen rekenen als minachtende benaming (schei toch uit met dat gesjank!), temeer waar Franck-v. Wijk een Kampense bijvorm tjanken opgeeft. We vinden dus de sj- naast de j-vormen juist bij de woorden met een emotioneel, ‘interjectisch’ karakter, waarbij de beginklank met meer dan gewone kracht wordt uitgestoten en gerekt wordt. Men kan dit bij veel andere interjecties en scheldwoorden waarnemen, vgl. uitroepen als: lummel, viezerd, mispunt e. dgl. - Zou het dus niet aannemelijk zijn, dat dit verschijnsel zich ook voorgedaan zal hebben bij onze ‘interiectio iubilantis et irridentis’ jou(w), deze uiting van minachting, hoon of triumferende spot? Ik voor mij acht deze verklaring het meest aannemelijk. Er tegen zou alleen pleiten, dat tot nu toe nergens elders de vorm sjouw is overgeleverd. Maar dit wordt begrijpelijk, wanneer we in de huidige literatuur het zeer zeldzaam voorkomen constateren van geschreven interjecties sjesses! sja! sjonge, sjonge! Men schrijft nu eenmaal: Ja! jesses! jonge, jonge! de geijkte schrijftaalvormen dus, evenals plof! klets! hm! e. dgl. En juist omdat de Amersfoortse scribent van déze uitroep géén geijkte vorm bekend was, spelde hij op-de-klank-af: sjouw of jouw!
Het bovenstaande meen ik als volgt te mogen samenvatten:
Amersfoort. J.H.J. Willems. |
|