Ph. van Borsselen-plagiaat bij J. de Harduijn.
In mijn heruitgave van J. De Harduijn's ‘Val ende Op-stand van David 1620’ (Seven Sinjoren-reeks, De Sikkel, Antwerpen 1928) heb ik als bron van dit episch gedicht Remy Belleau's ‘Amours de David et de Bersabee’ uit de ‘Seconde Journee de la Bergerie’ aangeduid en ten bewijze de tekst er van parallel laten afdrukken. Voor een deel uit het mooie Bersabea-fragment echter, de verzen 101-122, ontbrak bij Belleau een aequivalent, zoodat ik, in de meening daar iets oorspronkelijks te vinden, mijn vreugde uitsprak over die frissche en fleurige verzen vol natuurpoëzie en hun Gezelliaanschen zwier ten zeerste prees.
Bij verdere studie nu en nl. bij het lezen van ‘Den Binckhorst 1613’ in de door Dr. P.E. Muller zoo voortreffelijk heruitgegeven dichtwerken van Philibert van Borsselen (J.B. Wolters, Groningen 1937), werd ik herhaaldelijk getroffen door woorden en wendingen, die mij aan De Harduijn herinnerden en bij nader onderzoek bleek alras dat ik me geenszins vergist had: in het Bersabea-fragment ontdekte ik wendingen en zelfs heele verzen, die of nagenoeg woordelijk overeenkomen met passages uit Den Binckhorst, of er minstens de sporen van dragen. Opvallend is alleen dat de plagiaris de oorspronkelijke verzen door elkaar wierp en ze naar eigen goeddunken - wellicht ook om het plagiaat te camoufleeren - handig weer aaneenreeg.
Er blijkt in ieder geval uit dat De Harduijn Van Borsselen's in hetzelfde jaar als zíjn Roosemond verschenen ‘Binckhorst’ gelezen en bewonderd heeft; literair-historisch is het daarenboven van belang den invloed van den Zeeuwschen op den Vlaamschen dichter tijdens het Twaalfjarig Bestand te kunnen vaststellen. Die invloed reikt trouwens verder dan het betreffende fragment: de versbouw is dezelfde bij beide dichters en De Harduijn's woordenschat uit 1620 en 1629 herinnert hier en daar - o.a. bij opsommingen van bloemen en bij natuurschilderingen - aan dien van Van Borsselen, al mag hier natuurlijk niet uit het oog verloren dat velerlei invloeden door elkaar werkten en bij verscheidene dichters een gelijkaardige sfeer verwekten. Ik stel me voor dat de pastoor-dichter van te lande Van Borsselen's mooi en merkwaardig hofdicht ‘Lof des gelucsaligen ende gherust-