| |
Aankondigingen en mededelingen.
De Statenbijbel.
Het driehonderdjarig bestaan van de Statenvertaling is gevierd door de uitgave van een interessant, geïllustreerd Gedenkboek (Haarlem - De Erven Bohn - 1937) met een reeks van bijdragen van theologen en taalkundigen, ingeleid door Prof. Dr. D. Nauta: Geschiedenis van het ontstaan der Statenvertaling, waarbij zich aansluit: Invoering en ontvangst van de Statenvertaling door C.C. de Bruin. Voor onze lezers is vooral van belang het opstel van J. Heinsius over De taal van den Statenbijbel (blz. 145-180). Over De Statenvertaling en onze letterkunde zou meer te zeggen zijn dan de beknopte bijdrage van R. Houwink (blz. 181-187) ons biedt.
| |
Waarheen met ons vreemde-talenonderwijs. Historisch-psychologisch-didactische beschouwing
door Fr. S. Rombouts (Tilburg - Drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis - 1937). Op de titel afgaande, zou men kunnen menen dat dit boek buiten het kader van ons tijdschrift valt. Een nadere kennismaking, die wij onze lezers zeer aanbevelen, zal hen overtuigen, dat - gelijk Gerlach Royen in de Inleiding zegt - ‘alle taaldocenten van laag tot hoog uit dit werk veel zullen leren’. In het biezonder wijzen we op de
| |
| |
degelijke en helder geschreven hoofdstukken Over het wezen van taal en talen (blz. 20-72) en de daarbij aansluitende over Doel en Vormende waarde van vreemde-talenstudie.
| |
Terschellinger volksleven, gebruiken, feesten, liederen, dansen
(Den Haag - H.P. Leopold's U.M. - 1937) door Jaap Kunst. Deze tweede herziene en vermeerderde herdruk van de boeiende folkloristische studie, levendig geschreven, mooi uitgegeven en geïllustreerd, zal menigeen welkom zijn. Het verdient hier vooral vermelding om de vele volksliederen, met ruim 120 melodieën.
| |
Dr. Th. Enklaar: Varende Luyden. Studiën over de middeleeuwsche groepen van onmaatschappelijken in de Nederlanden.
(Assen - Van Gorcum en Comp. N.V. - 1937). Dr. Enklaar heeft een goed werk gedaan door een drietal belangrijke studiën, bijgewerkt en van onmisbare illustraties voorzien, in één boek te laten herdrukken. Van hoeveel belang deze zijn, niet alleen voor de kultuurgeschiedenis, maar ook voor onze letterkunde, blijkt reeds uit de titels: Van zwervende dichters en reizende meesters; De blauwe schuit; Broeder Aernout, Broeder Everaert en Zuster Lutgaert. Middeleeuwse liederen, rederijkersrefereinen en spelen worden hier in een kader geplaatst, waardoor ze in hun historisch verband komen te staan.
| |
De letterkundige betekenis van Schaepman.
In de treffende en boeiende karakteristiek die Gerard Brom gaf van deze priester-staatsman (Haarlem - De Erven Bohn - 1936) vindt men ook een hoofdstuk over Schaepman als dichter (blz. 86-128). Onbevooroordeeld wordt hier de retorische stijl van de ‘paradepoëzie’, waarin deze redenaar uitmuntte, ontleed, en met zijn karakter in verband gebracht: de traditionele beelden, de vergelijkingen waarin ‘geluidsindrukken, en wel in een doorlopend fortissimo overheersen’, de herhalingen. De botsing met Alberdingk Thijm, de polemiek met Lodewijk van Deyssel wordt geschetst en menskundig verklaard, evenals het verbleken van Schaepman's dichterroem door de kritiek van De Nieuwe Gids. Meer waardering heeft Brom voor het Proza, eveneens retorisch van aard, maar voortkomend uit bezielde welsprekendheid.
| |
Van den vos Reinaerde,
opnieuw bewerkt door Dr. D.C. Tinbergen (Groningen - J.B. Wolters - 1937). De achtste druk van deze bekende uitgave is inderdaad ‘nieuw bewerkt’. In de
| |
| |
Inleiding is alles verwerkt wat in de laatste jaren over het Reinaert-probleem gepubliceerd is. De tekst (van het Comb. hs.) is zorgvuldig-kritisch bewerkt en de spelling genormaliseerd. Door de vele aantekeningen aan de voet van de bladzijde is de lezing, ook voor beginners, vergemakkelijkt.
| |
De spreekwoorden van Pieter Bruegel den Oude (± 1527-1569) verklaard door Jan Grauls.
Van de bekende Berlijnse schilderij van Bruegel waarop Vlaamse spreekwoorden in beeld gebracht zijn, maakte de firma Gevaert (Oude God, Antwerpen) een mooie grote fotografische reproductie, waarbij Jan Grauls in brochure-vorm een toelichtende tekst schreef (11 blz.) om 84 spreekwoorden te verklaren en deels te ontraadselen.
| |
Mededelingen van het Frederik van Eeden-Genootschap III (April 1937).
Dit deel bevat de Toespraak, door Nico van Suchtelen gehouden bij de opening van het Van Eeden-museum, een rede van Garmt Stuiveling: Frederik van Eeden Tachtiger of Nieuwe Gidser?, een lezing van A. Perdeck over De Ramp van Blaricum, n.l. de ondergang van de zusterkolonie in het Gooi, een lezing, van J. van Hettinga Tromp, met persoonlijke herinneringen aan Van Eeden en ‘Walden’, en fragmenten van een lezing van Herman Heyenbrock: Herinneringen aan Frederik van Eeden.
| |
Mélanges de linguistique et de philologie, offerts à Jacq. van Ginneken (Paris - C.Klincksieck - 1937).
Bij Van Ginneken's zestigste verjaardag werd hem deze lijvige bundel aangeboden, met bijdragen van tal van buitenlandse geleerden in het Frans, Duits, Engels en Italiaans.
| |
In de Rheinische Vierteljahrblätter (VII, Heft I)) gaf Prof. Jan van Dam een overzicht: Die niederländische Dichtung des Mittelalters im Spiegel der deutschen.
Hij legt de nadruk op het eigen karakter van de Nederlandse, vooral burgerlijke letterkunde: ‘Der deutsche Einflusz auf die niederländische Literatur ist, trotz fördernder Umstände, gering gewesen.’
| |
Frysk Jierboek 1937 (Assen - Van Gorcum en Comp.)
Dit royaal uitgegeven Jaarboek getuigt van de ijver en de geestdrift in de Jong-Friese beweging. De inhoud is in drieën verdeeld: wetenschappelijke bijdragen, Proaza en Poezij. Uit de eerste rubriek noemen wij, als studiën die ook de neerlandicus zullen interesseren: de breed-uitgesponnen, vernuftige etymologie van het woord
| |
| |
Heks, door E. Bergkvist, W.L. Brandsma: Gijsbert Japicx en Joachim Oudaen, W.G. Hellinga: ‘Thérapeutique verbale’ in het Fries, P. van der Meulen: Het gebruik van de pronomina ‘dou’ en ‘jou’ in het Stadsfriesch, G.S. Overdiep: Het belang van het Friesch voor de studie van het Nederlandsch, en W. de Vries: Iets over Friese persoonsnamen.
| |
M.J. Koenen's Verklarend Handwoordenboek der Nederlandse taal,
18de druk, uitgegeven door J. Endepols, met medewerking voor het Zuid-Nederlands van R. Verdeyen (Groningen - J.B. Wolters - 1937). Deze druk is opnieuw met zorg bijgewerkt en tevens in de nieuwe spelling overgebracht.
| |
Tot het lezen in Jacobus van Looy door zijn vrouw (Leiden - A.W. Sythoff's U.M. - 1937).
Mevrouw T. van Looy-Van Gelder, die gedurende drie jaren met belangstellenden het werk van haar man las, vatte het plan op, de stof van deze leesavonden te boek te stellen in vier deeltjes. Na dit eerste, waarin vooral stukken uit Proza en Feesten besproken worden, zal een tweede volgen, gewijd aan de Wonderlijke Avonturen van Zebedeus. Deze met grote toewijding geschreven toelichting zal door menig vereerder van Van Looy dankbaar ontvangen worden.
| |
Katholieke poëzie na 1900.
Met deze titel verscheen een bloemlezing, samengesteld door H. Kuitenbrouwer en Ad. Sassen (Utrecht - Uitgeverij Het Spectrum - z.j.). Het jaartal 1900 ‘is niet willekeurig gekozen. Immers rond de eeuwwende hadden er zowel in Noord als Zuid stichtingen van nieuwe tijdschriften plaats.’ Toch zijn ook auteurs opgenomen, wier werk vóór het tijdstip der oprichting van deze tijdschriften reeds betekenis had, terwijl een uitzondering gemaakt is voor G. Gezelle, die deze bundel opent.
Van de firma J.M. Meulenhoff te Amsterdam ontvingen wij een verkorte uitgave van Mariken van Nieumeghen door G.W. Wolthuis, een verkorte bewerking van Multatuli's Woutertje Pieterse, met beknopte inleiding, door W. Polman Tuin Jzn., een bloemlezing uit de werken van Mevrouw Bosboom-Toussaint. met een inleiding en aantekeningen van Dr. J. Karsemeyer, en De Spiegel der zaligheid van Elkerlijk, door A.J. Schneiders voorzien van een degelijke inleiding en verklaringen, en in de moderne spelling overgebracht.
| |
| |
Sedert de vorige opgave (blz. 188) verschenen de volgende proefschriften;
in Nijmegen: W. Roukens: Wort- und Sachgeographie in Niederländisch-Limburg und den benachbarten Gebieten, mit besonderer Berücksichtigung des volkskundlichen.
Ant. Weijnen: Onderzoek naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant.
E. Allard: Een grammaticaal onderzoek van het proza van Hadewijch.
Te Utrecht: J. Smit: Bijdrage tot de kennis van Potgieter's stijl.
P.E. Muller: De dichtwerken van Philibert van Borsselen. Een bijdrage tot de studie van zijn taal en stijl.
E. Ellerbroek-Fortuin: Amsterdamse rederijkersspelen in de zestiende eeuw.
C.d.V.
|
|