De Nieuwe Taalgids. Jaargang 31
(1937)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 259]
| |
Psychologische interpretatie van taal-verschijnselen.
| |
[pagina 260]
| |
wij hier een immanente. Deze immanente critiek vergelijkt de verkregen resultaten niet met een ‘werkelijkheid’, doch confronteert ze met de methode zelf; als zij incorrelaties vaststelt, vraagt zij zich af: ‘Zijn deze toevallig, d.i. ontstaan door een incidenteel verkeerde toepassing van die methode, of zijn ze aan die methode noodzakelijk inhaerent?’ - Terwijl een transcendente critiek vaak een subjectief ‘zo is het’ slechts met een even subjectief ‘neen, het is zò’ bestrijdt, zodat het altijd weer mogelijk is om tot de eerste mening terug te keren, legt een immanente eens en voor altijd objectief de leemten van een bepaalde beschouwingswijze bloot, b.v. door te laten zien, dat deze niet logisch consequent is door te voeren; zij dwingt ons tevens tot een preciezere analyse, tot een nauwkeuriger lezen dan de eerste, die de bestreden mening voornamelijk gebruikt als repoussoir voor de eigen mening. Wanneer wij nu de psychologische interpretatie van taalverschijnselen aan een dergelijke immanente critiek onderwerpen, dan zal - zelfs in de beperkte omvang van een tijdschrift-artikel - veel voor de dag komen, waarnaar wij onder alles wat over Wundt geschreven is, vergeefs zullen zoeken.
Als empirisch materiaal nemen wij het werk van Wundt en wel in de eerste plaats het reeds genoemde hoofdstuk over de ‘Bedeutungswandel’. Hij stelt twee soorten betekenis-veranderingen principieel tegenover elkaar, n.l. de reguliere en de singuliere.Ga naar voetnoot1) De eerste is een ‘Bedeutungs-wechsel’, die ‘mehrmalig’ bij vele individuen (‘generell’) onwillekeurig (als een ‘Triebhandlung’) ontstaat. De tweede is een ‘Bedeutungs-übertragung’, die ‘einmalig’ bij één individu (enkele individuen) willekeurig ontstaat. Tot de eerste soort behoren de assimilatie (d.i. de betekenis-verandering door assimilatieve apperceptie) en de complicatie (d.i. de betekenis-verandering door simultane complicaties); logisch beschouwd is hun verschil: bij de eerste liggen de oude en de nieuwe betekenis in dezelfde ‘sfeer’, bij de tweede liggen zij in verschillende ‘sferen’. De metaphoor behoort tot de singuliere betekenis-veranderingen; met de complicatie heeft zij het ‘sfeer-verschil’ gemeen. | |
[pagina 261]
| |
Het moge misschien slechts een kwestie van terminologie zijn, wij willen er toch even op wijzen, dat de termen ‘regulier’ en ‘singulier’ weinig geschikt zijn om een psychologische onderscheiding tot uiting te brengen; zij suggereren een quantitatieve onderscheiding. Een descriptie van wat bij die betekenis-veranderingen in de psyche van vele, resp. van enkele individuen voorvalt, maakt van die onderscheiding nog geen psychologische. En mocht met genoemd quantitatief verschil een psychologisch altijd samengaan, dan was het toch beter geweest, aan dat psychologisch criterium de naam voor beide soorten te ontlenen. Van veel belang is Wundt's opvatting van de metaphoor. Hier blijkt, dat met een psychologische descriptie van verschijnselen een psychologische definitie van begrippen gepaard gaat. Vóór Wundt was ‘metaphoor’ slechts een begrip in den taal-beschouwer, na hem is het een realiteit in de psyche van den taal-gebruiker. Met het contrast ‘psychologische en logische beschouwingswijze’ ontstaat dus het contrast ‘psychologische en logische metaphoor’. Nu is het duidelijk, dat Wundt in het laatste contrast uitdrukt, dat er in de taalkunde twee begrippen ‘metaphoor’ zijn, doch dat er in de taal (de taal-werkelijkheid) slechts één verschijnsel ‘metaphoor’ is. De logische metaphoor wordt daarom ook wel ‘pseudo-metaphoor’ genoemd: als begrip is het onjuist, als verschijnsel wordt het ten onrechte ‘metaphoor’ genoemd; hiertegenover staat dan de psychologische als de ‘echte’ de ‘gewone’, de ‘eigenlijke’.Ga naar voetnoot1) - Het begrip van de psychologische metaphoor is zeer vruchtbaar gebleken. Wij behoeven hier slechts te wijzen op de bekende werken van Stählin en Werner.Ga naar voetnoot2) Het loont dus zeker de moeite - niet alleen als demonstratie-materiaal voor een immanente critiek of als toetssteen voor de psychologische methode, doch ook om het begrip zelf -, het aan een nadere analyse te onderwerpen. | |
[pagina 262]
| |
Wundt stelt dus de eis, taal-verschijnselen te interpreteren vanuit de psyche van den spreker. Wil een betekenis-verandering een metaphoor zijn, dan moet ‘mindestens im Moment der Entstehung das Bewusstsein des Aktes der Übertragung vorhanden, diese selbst.... also eine willkürliche.... sein.’Ga naar voetnoot1) Dus de ontstaanswijze beslist, of wij al dan niet met een metaphoor te maken hebben. Hiernaast is dan nog relevant het sfeerverschil tussen oorspronkelijke en afgeleide betekenis. Voldoet een betekenis-verandering alleen maar aan het laatste criterium, dan spreekt Wundt van een ‘complicatie’ (b.v. dof (van een geluid) - dof (van een kleur), grijpen - begrijpen). Hij voegt er echter aan toeGa naar voetnoot2): ‘Dagegen ist es klar, dass alle jene Wörter in dem Augenblick zu gewöhnlichen Metaphern werden, wo wir nachträglich vom Standpunkt des reflektierenden Beobachters aus die späteren und die früheren Bedeutungen eines Wortes vergleichen.’ Men zou zo zeggen: ‘Dat hangt van de mening van dien beschouwer af. Definieert hij psychologisch, meent hij (zoals Wundt), dat de metaphoor staat of valt met haar “bewuste” ontstaanswijze, dan kan geen enkele reflectie er een metaphoor van maken. Immers de taal-beschouwer schept hier geen nieuwe betekenis, hij draagt niet een reeds bestaande betekenis bewust in een andere sfeer over; hij vindt slechts twee betekenissen, waarvan hij de relatie wetenschappelijk wil beschrijven, en hij kan die relatie alleen maar “metaphorisch” noemen, als hij.... logisch interpreteert en definieert.’ Men zal hier misschien van een incidentele ‘slip of brains’ willen spreken, maar als de man zelf, die een methode fundeert, hartstochtelijk verdedigt en rigoureus tracht toe te passen, zich zo verwart, dat het hem op een gegeven ogenblik duidelijk is (‘es ist klar’), dat men juist de door hem bestreden methode moet volgen, dan zijn wij toch op onze hoede. ‘Die Füsse (des Tisches)’ ziet hij niet als een metaphoor. Hij zegt, dat wij (blijkbaar als taal-gebruikers) dit woord niet | |
[pagina 263]
| |
als een overdracht gevoelen, maar als een adaequate aanduiding,.... ‘und es liegt kein Grund vor anzunehmen, dass dies anders gewesen sei, als jene Benennungen zuerst entstanden. Auch hier wurden die Füsse des Tisches als wirkliche Füsse betrachtet, die den schon vorher so benannten Teilen der menschlichen und tierischen Gestalt entsprächen.’Ga naar voetnoot1) En op een andere plaats heet hetGa naar voetnoot2): ‘Im Übrigen erscheinen aber bei diesem assimilativen Bedeutungswandel die ursprüngliche und die übertragene Bedeutung beide als unmittelbar kennzeichnende.... die Füsse und Beine eines Tisches tragen diesen ebenso, wie der Mensch von seinen Füssen und Beinen getragen wird.... Für das Bewusstsein desjenigen, der zum erstenmal einem toten äusseren Objekt Beine und Füsse zusprach, waren diese Teile wirkliche Beine und Füsse, natürlich verschieden von denen des Menschen und der Tiere, aber im wesentlichen doch nicht verschiedener, als es die gleichen Teile bei verschiedenen lebenden Geschöpfen auch sind: das herrschende Merkmal wurde von ihm als das gleiche apperzipiert.’ Deze passus geeft tot verschillende opmerkingen aanleiding. In de eerste plaats valt ons hier de term ‘übertragene Bedeutung’ op. ‘Übertragung’ immers kunnen volgens hem slechts die betekenis-veranderingen genoemd worden, waarbij het sprekende individu zich van een overdracht bewust is (psychologische definitie). Zoals wij zagen, contrasteert hij deze principieel aan de Bedeutungswechsel. Maar hier noemt hij toch een assimilatie (een reguliere verandering) weer een overdracht, drukt hij zich dus logicistisch uit. - Weer kan men hier van een incidentele aberratie spreken. Maar wij herhalen: dàt het mogelijk is bij den man zelf, die deze onderscheiding als wezenlijk poneert, als hèt punt, waarop zijn semasiologische beschouwing van al de voorgaande beschouwingen afwijkt, doet ons toch aan de waarde van deze onderscheiding twijfelen. Wat wil het voorts zeggen, dat wij een aanduiding als adaequaat gevoelen? Een dergelijk gevoel zou kunnen optreden, als er een klanksymbolische relatie bestond, - maar dit is hier natuurlijk niet de bedoeling. Een gevoel van adaequatie (liever misschien: van evidentie) hebben wij bij het gebruik van èlk be- | |
[pagina 264]
| |
staand woord. ‘Het ons eigene lijkt ons licht het gewone, het alleen natuurlijke’, zegt Van Ginneken.Ga naar voetnoot1) Dit is (en nu drukken wij ons uit in de terminologie van Wundt) niet anders bij de verbleekte metaphoor (‘kraan’ = hijstuig) dan bij de assimilatie (‘poot’ van een tafel), of de complicatie (‘begrijpen’) of het ‘gewone’ woord (‘cijfer’). Deze volkomen gelijkheid in dit opzicht van de vier genoemde woorden maakt, dat wij ons nooit kunnen beroepen op ons gevoel van moderne taal-gebruikers, wanneer wij iets willen zeggen over de (in-)adaequatie van een woord in vroeger tijden, i.c. dan tijdens zijn ontstaan. - Zeker, als wij ‘poot van een tafel’ zeggen, denken wij niet aan de poot van een of ander dier, maar er is toch maar een zeer geringe reflectie nodig, om de.... ‘overdrachtelijke’Ga naar voetnoot2) relatie tussen de beide betekenissen ons bewust te maken, terwijl voor de meesten van ons ‘kraan’ een woord is als ‘cijfer’ (zijn ‘kraan’ (hijstuig) en ‘kraan’ (vogel) toevallige homoniemen, of is het een naar het ander genoemd, en waarom dan?).Ga naar voetnoot3) Indien ‘poot’ (van een tafel) een andere betekenis heeft dan ‘poot’ (van een dier) - en dit is volgens Wundt zo, immers hij spreekt hier van een betekenis-verandering, van een oorspronkelijke en een afgeleide betekenis -, dan heeft (zoals Wundt wil: psychologisch, d.i. vanuit het taal-organisme van den taal-schepper bekeken) een assimilatie of complicatie zeker niet minderGa naar voetnoot4) van een ‘overdracht’ dan een dode metaphoor, waarbij wij ons de ‘tweede betekenis’ niet eens bewust kunnen maken. Daarom kan Wundt zich niet beroepen op ons gevoel van adaequatie. Terecht zal men opmerken, dat onze critiek in de laatste alinea transcendent is geworden. Om immanent te blijven, hebben wij niets anders te doen, dan Wundt's eigen definities van dode | |
[pagina 265]
| |
metaphoor en reeds bestaande complicatieGa naar voetnoot1) met elkaar te vergelijken. Het blijkt dan, dat deze definities precies hetzelfde zijn, dat hij in beide gevallen spreekt over een vaste associatie, een adaequate aanduiding. En geheel buiten de vraag om, of hij hier verschijnselen juist typeert (dus zonder zijn uitspraken met de ‘werkelijkheid’ te vergelijken), kunnen wij zeggen: Wanneer complicatie en dode metaphoor nu hetzelfde zijn, en zich uit de tegenwoordige toestand iets laat afleiden omtrent een vroegere, dan moeten zij ook in hun ontstaanswijze overeenstemmen; m.a.w. er moet geen enkele verschil tussen beide zijn. Anders gezegd: Als er wèl verschil in ontstaanswijze is, dan moet men, wanneer men in het ene geval uit een tegenwoordige adaequatie besluit tot een vroegere adaequatie, ook in het andere geval uit een tegenwoordige adaequatie tot een vroegere inadaequatie kunnen besluiten; en dat is natuurlijk logisch onmogelijk. En nu dat ‘herrschende Merkmal’. Hoe staat Wundt tegenover een uitdrukking als ‘de voet van een berg’? Ook hier kan hij zeggen, dat door hem, die voor het eerst deze uitdrukking gebruikte, het dominerend kenmerk als hetzelfde werd geappercipieerd (de berg rust op zijn voet, zoals de mens op de zijne). Maar hij zal waarschijnlijk wel niet zo spoedig besluiten: ‘Voor dezen woord-veranderaar was het een werkelijke voet, wel verschillend van die der mensen en dieren, maar toch niet wezenlijk méér verschillend dan die van mensen en dieren onderling.’ Waarom zal hij daar niet zo spoedig toe besluiten? Omdat voor den taal-beschouwer Wundt de voet van een berg en de voet van een mens toch minder punten van overeenkomst hebben dan de poot van een tafel en de poot van een dier. Daarom komt hij ertoe, om, als wij iemand een ezel noemen, van een metaphoor te spreken, omdat hij de essentiële verschillen tussen een mens en een ezel duidelijker ziet dan die tussen de twee bedoelde poten. Maar hier heeft hij de psychologische beschouwingswijze verlaten. Beschouwen wij het dominerende kenmerk werkelijk psychologisch, d.i. in het bewustzijn van den taal-gebruiker of den | |
[pagina 266]
| |
taal-schepper, dan moeten wij eveneens bij die ‘ezel-kwestie’ zeggen: Ook hier wordt het dominerende kenmerk (de stomheid) als hetzelfde geappercipieerd; werd het als iets anders geappercipieerd, dan zou immers de overdracht onmogelijk zijn of nog liever: het woord ‘ezel’ zou niet eens in het bewustzijn komen, de apperceptie zou niet plaats vinden. - Wij willen hier natuurlijk in het geheel niet het verschil tussen de gevallen ‘poot’ en ‘ezel’ tot niets reduceren, maar er wel op wijzen, dat slechts een logische beschouwingswijze dit verschil terug kan brengen tot een verschil in dominerende en toevallige kenmerken, en dat slechts een on-logischeGa naar voetnoot1) beschouwingswijze het terug kan brengen tot het verschil: als hetzelfde, resp. niet als hetzelfde appercipiëren van het dominerende kenmerk. Wij gaan nog verder. Wanneer Wundt het psychisch proces in den man, die het woord ‘poot’ (van een tafel) schept, juist heeft beschreven, dan heeft dat woord ‘poot’ voor dien man geen betekenis-verandering ondergaan: het is precies hetzelfde gebleven. Voor den lateren ‘poot’-zegger is er volgens Wundt ook geen betekenis-verschil. Maar dan bestaat het bewustzijn van een verandering slechts bij den taal-beschouwer en is ‘betekenis-verandering’ t.o.v. deze gevallen een logisch begrip. De logische complicatie kan onmogelijk aan de psychologische metaphoor gecontrasteerd worden. Voor een zuiver psychologische beschouwingswijze in de zin van Wundt zelf zijn alleen de mutaties, welke hij ‘singulier’ noemt, betekenis-veranderingen, waarbij, bij gebrek aan een contrast, natuurlijk de nadere bepaling vervallen kan. Nu lijken de andere bovengenoemde incorrelaties ook iets minder toevallig. De psychologische interpretatie schijnt niet consequent doorgevoerd te kunnen worden. De psychologische definitie van een begrip (zoals wij die aan Wundt's ‘metaphoor’ hebben leren kennen) luidt in haar algemene vorm: ‘Een taalverschijnsel kan slechts dan A genoemd worden, wanneer hij, in wiens psyche zich dat verschijnsel manifesteert, zich van dat A-karakter bewust is.’ Dit geldt niet alleen voor ‘metaphoor’ maar ook voor ‘betekenis-verandering’ en in laatste instantie ook voor ‘taal-verschijnsel’ zelf. Er zijn dus alleen maar ‘bewuste’ taal-verschijnselen. Een onbewust taal-verschijnsel kan nooit het ‘geïntendeerde object’ zijn van een psychologisch | |
[pagina 267]
| |
gedefinieerd begrip. Daarom besluit Wundt in een bepaald geval precies even logicistisch tot een taal-verschijnsel, een betekenisverandering, een complicatie of een assimilatieGa naar voetnoot1), als men vóór hem in een bepaald geval besloot tot een metaphoor. Het begrip ‘metaphoor’ van Werner is anders dan dat van Wundt. Niet meer relevant is het sfeer-verschil tussen oorspronkelijke en afgeleide betekenis; tussen beide betekenissen zijn verschillende relaties mogelijk (contrast, overeenkomst). Voorts spreekt Werner slechts van ‘metaphoor’, als het werkelijk de bedoeling was van den taal-schepper, niet een woord doch een metaphoor te creëren. Wundt's ‘kraan’ (hijstuig) is dus volgens hem geen metaphoor. Mag de taal-schepper zich hier ook al van een overdracht bewust zijn, het is hem slechts om een naam te doen voor een tot nu toe onbenoemd object, en hij wil in het geheel niet, dat, als hij met ‘kraan’ een hijstuig bedoelt, een ander daarbij aan de vogel zal denken. Voor Werner's ‘metaphoor’ is juist die bewust-gewilde duosemie constituerend. - Zo zijn er nog wel meer verschillen, maar de grote overeenkomst is toch, dat beiden de metaphoor ‘im psychologischen Sinne fassen’. En ook Werner is niet in staat, consequent psychologisch te interpreteren. Dit blijkt reeds terstond bij zijn onderverdeling van de metaphoor. Hij onderscheidt o.a. ‘Abstraktionsmetapher’ (het nieuwe woord ontstaat uit de oorspronkelijke naam door generalisatie) en ‘Symptonmetapher’ (pars pro toto). Hier nu wordt een psychologisch begrip ingedeeld naar een logisch principe. Immers de echte (psychologische) metaphoor ontstaat eerst daar, waar de mens niet de bedoeling heeft een woord, doch een metaphoor te scheppen; en zo zouden ook de echte (psychologische) abstractieve en symptomatische metaphoren eerst ontstaan, wanneer de mens niet de bedoeling had een metaphoor, doch juist een abstractieve of symptomatische metaphoor te scheppen. Niet dat wij als taal-beschouwer (‘logisch, objectief’) een generalisatieverhouding vaststellen is van belang, maar dat die verhouding psychologisch (subjectief) be- | |
[pagina 268]
| |
staat, d.i. dat de metaphoren-vormers zichzelf van die verhouding bewust zijn. Wij hebben Wundt als uitgangspunt gekozen voor onze beschouwingen, omdat wij mochten aannemen, dat zijn werk bekender is dan dat van Werner, Stählin of anderen. De alinea over Werner diende slechts om te laten zien, dat wij de bedoelde inconsequenties niet alleen maar bij Wundt aantreffen. En het zou niet moeilijk zijn deze in alle beschouwingen over de psychologische metaphoor bloot te leggen. Maar (zal men opmerken) er zijn toch wel meer taal-verschijnselen dan de metaphoor. Ongetwijfeld,.... of dat wil zeggen, voor een consequent psychologische beschouwingswijze zijn er toch eigenlijk niet zo heel veel méér. Wij denken hier in de eerste plaats aan de onomatopee, de klank-metaphoor. Hoe staat Wundt hier tegenover? Bezien wij zijn definitie van ‘Laut-metapher’ en de door hem gegeven voorbeelden, dan blijkt, dat hij nergens spreekt over een individuele en bewuste overdracht. Waar is hier het criterium, dat hij voor de metaphoor telkens en telkens met zoveel nadruk als essentieel stelt? Klank-metaphoor (zoals deze zich openbaart in ‘dat’ naast ‘dit’, in ‘moeder’ naast ‘vader’) noemt hij een ‘natuurlijk’ uitdrukkingsmiddel van het denkenGa naar voetnoot1), maar als zodanig zal ze in haar metaphorisch karakter toch wel even weinig bewust geweest zijn voor de taal-scheppers als de ‘natuurlijke’ complicatie. Zijn onderverdeling in ‘natürliche’ en ‘künstliche’ klank-metaphoren is in verband met zijn definitie van ‘metaphoor’ volmaakt onbegrijpelijk. Zijn psychologische definitie van ‘metaphoor’ deed ons ook een psychologische definitie van ‘klank-metaphoor’ verwachten, en daarmee een contrastering van ‘klank-metaphoor’ en ‘klank-complicatie’. Maar dat Wundt de onomatopee (c.q. de klank-metaphoor) niet ‘im psychologischen Sinne fastt’, wil nog niet zeggen, dat deze inderdaad niet psychologisch gedefinieerd kan worden. Wij kunnen de eis stellen: ‘Wil een woord een onomatopee zijn, dan moet het voor de taal-scheppers als onomatopee bewust zijn geweest.’ Overigens heeft een dergelijk begrip iets tweeslachtigs: het is niet alleen psychologisch, doch ook etymologisch. Immers de ontstaanswijze beslist in hoofdzaak, wat een woord op een bepaald moment nu is. Wordt een woord een | |
[pagina 269]
| |
‘dode metaphoor’ genoemd, dan wint (hoeveel psychologisch er ook in dat ‘metaphoor’ of dat ‘dode’ moge zijn) de etymologie het toch van de psychologie. Een psychologische beschouwingswijze moest eigenlijk synchronistisch zijn. Substitueren wij in de definities voor ‘taal-schepper’ nu ‘spreker’Ga naar voetnoot1), dan verandert dit aan het begrip ‘metaphoor’ niets, maar voor de ‘klank-symboliek’ boeken wij wel enige winst. Altijd als de spreker zich van het klank-symbolisch karakter van een woord bewust is, is dat woord een klank-symbool, al is het in het geheel niet als zodanig ontstaan.Ga naar voetnoot2). Noemt men (zoals Wundt en Paul) alle gevallen, waarin het bewustzijn van een relatie tussen klank en betekenis op secundaire (omgekeerde) associaties berust, niet ‘klank-symbool’ of ‘klank-metaphoor’, dan schakelt men een van de weinige verschijnselen uit, die volledig psychologisch geïnterpreteerd kunnen worden. Hoe is het met de contaminatie? Is het mogelijk, dat iemand (terwijl hij spreekt, dus niet achteraf) er zich van bewust is, dat hij contamineert? Zeker, als hij die contaminatie gewild heeft (zie Werner's metaphoor), b.v. om een geestig effect te bereiken. Ook hier kan men dan spreken van een psychologische en een logische contaminatie. Voorts kan men (maar dan blijft men niet psychologisch) de contaminatie afhankelijk stellen van de betekenis, die de woorden en uitdrukkingen gewoonlijk voor den spreker hebben, en zo sommige woorden en uitdrukkingen tot ‘dode’ contaminaties verklaren. Wel kan in het laatste geval de delinquent zelf vaststellen, dat wat hij zei een contaminatie is, maar hij stelt dat dan vast als taal-beschouwer; voor hem als taal-gebruiker was het er geen. M.m. kunnen wij hetzelfde opmerken naar aanleiding van de tautologieGa naar voetnoot3) het pleonasme, de catachrese. Een student kan op een vrolijke bijeenkomst een psychologische catachrese lanceren; hij zal dit doen met een lach op het gelaat of in de stem (teken van zijn ‘bewustheid’), en van het gelach zijner toehoorders zal hij dankbaar genieten. Maar de gelegenheidsredenaar aan een jubileumsdiner produceert een logische catachrese en het onderdrukte gelach zijner toehoorders zal plotseling in zijn leeg hoofd | |
[pagina 270]
| |
de gedachte stoten, dat het toch eigenlijk niet te pas komt om zich het zweet van het voorhoofd te wissen, als men een rede houdt. Maar al komt het dan ook eens een enkele maal voor, dat iemand bewust een contaminatie, een pleonasme, een tautologie of een catachrese schept, geen een philoloog zal deze begrippen psychologisch definiëren, zoals Wundt en Werner de metaphoor gedefinieerd hebben,.... omdat er dan toch maar zo heel weinig ‘taal-verschijnselen’ overblijven. Erdmann b.v. ziet in ‘contaminatie’ enz. gevallen van ondoordacht woord-gebruikGa naar voetnoot1), en hij, als taal-beschouwer, stelt - zij het ook rekening houdend met wat de woorden doorgaans voor den spreker betekenenGa naar voetnoot2) - vast, of iets een contaminatie enz. is. Hij zegt o.a.: ‘Als iemand, die niet weet, dat “lustrum” juist een periode van vijf jaar is, spreekt over “een lustrum van twaalf jaar”, dan mogen wij dat geen catachrese noemen.’ Hetzelfde geldt voor het pleonasme. In alle stijl-boeken vinden wij als voorbeeld ‘witte schimmel’. De technische betekenis van ‘schimmel’ is echter ‘paard, waarbij het witte haar domineert over het gekleurde haar’; de deskundige op het gebied van paarden onderscheidt dan ook blauw-schimmels en witte schimmels. Volgens de redenering van Erdmann is ‘witte schimmel’ dus geen pleonasme in de mond van een deskundige, wel een pleonasme in de mond van een leek, voor wien een schimmel niets is dan ‘een wit paard’. Maar voor Wundt zal ‘witte schimmel’ alleen maar een pleonasme zijn, wanneer de spreker zich van dat pleonastisch karakter bewust is. Behalve taalkundige begrippen zijn er nog wel andere, die psychologisch gedefinieerd kunnen worden. Wij wijzen b.v. op het sophisme, waarbij men bewuste en onbewuste onderscheidt. Maar wij hebben o.i. voldoende gevallen geanalyseerd en geven nu de volgende samenvatting:
Zodra het bewustzijn van het sprekende individu als het essentiële criterium wordt genomen voor een metaphoor, een | |
[pagina 271]
| |
sophisme, een onomatopee, een pleonasme, enz., kan er, wanneer dat bewustzijn niet aanwezig blijkt te zijn, geen sprake meer wezen van een metaphoor, een onomatopee, enz., is een (eventuele) toevoeging, ‘onbewuste’ niet slechts een lapmiddel, maar levert deze tevens een contradictio in terminisGa naar voetnoot1), m.a.w. wordt de als principieel gestelde psychologische interpretatie toch weer tot een logische classificatie. Dat elke psychologische beschouwing telkens weer ‘logicistisch’ doorbroken wordt, vindt zijn oorzaak in het feit, dat de taal-beschouwer - als hij tenminste niet ter wille van zijn methode opzettelijk blind blijft - altijd veel meer taal-verschijnselen waarneemt, dan waarvan zich de taal-gebruiker bewust kan zijn. Het aantal taal-verschijnselen, waarbij een psychologische descriptie gepaard gaat met een psychologische definitie van begrippen, is uiterst gering. Tiel, Februari 1937. C.F.P. Stutterheim Jr. |
|