De Nieuwe Taalgids. Jaargang 31
(1937)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| |
Opmerkingen over theorie en praktijk van interpunctie.Een Zweeds geleerde, professor Hjalmar Lindroth van Göteborg, heeft in 1932 op het Amsterdamse kongres voor fonetische wetenschappen het vraagstuk van de interpunctie internationaal aan de orde gesteld.Ga naar voetnoot1) Hij herhaalde zijn betoog het volgende jaar op het internationale linguistenkongres te RomeGa naar voetnoot2) en gaf in 1936, op het kongres te Kopenhagen, in een gedrukt Bericht een kort verslag van zijn voortgezet onderzoek. Het uitgangspunt van Lindroth is een poging om de schoolse interpunctie bij het onderwijs in zijn moedertaal, naar Duits model voorgeschreven, te vervangen door ‘eine wesentlich phraseologische’, zoals het Engels en het Frans die toepast, berustend op ‘psychologisch bedingte Einschnitte im Texte’, en niet op een logisch of ‘vermeintlich logisches Prinzip’. Hij dringt er dus op aan, dat de linguisten in de verschillende landen het eens zouden worden over een gemeenschappelijk beginsel, zonder daarom een uniforme regeling te bepleiten. Immers naast gevallen waar twijfel buitengesloten is, zijn er andere waar emfase, tempo, lengte van de frase, variatie mogelijk maken en dus vrije keuze gelaten moet worden. Het belang van een goede, gezonde interpunctie ligt vooral op paedagogisch gebied: ‘die phraseologische Interpunction kommt dem guten Vortrag zu gute’, terwijl het goede lezen slechts uit goed geinterpungeerde teksten wordt geleerd. Dat inderdaad het onderwijs er door gebaat zou zijn, heeft de ervaring reeds geleerd. De oudere lezers van dit tijdschrift zullen zich bij dit betoog het soortgelijke pleidooi herinneren dat J.H. van den Bosch reeds in de eerste jaargang (1907) schreef: Over interpunksie; grondtrekken voor het onderwijs, met een heldere uiteenzetting waarom het ‘fonetiese beginsel’ boven het ‘redekundige’ te verkiezen is. De gebruikers van het Lees- en Taalboek I van deze | |
[pagina 252]
| |
auteur kunnen getuigen hoe voortreffelijk het toenmaals nieuwe beginsel in praktijk werd gebracht. Lindroth stelt het Engels, Frans en Italiaans als voorbeeld, maar laat zich over het Nederlands aarzelend uit. In 1932 zei hij: ‘Auch das Holländische scheint der neueren deutschen starren Interpunktion abhold zu sein’; in 1936, iets beslister: naast het Engels ‘meistens auch Holländisch’. Wat is hiervan waar? In 1926 verscheen het degelijk bewerkte proefschrift van Mej. J. Greidanus: Beginselen en ontwikkeling van de interpunctie, in 't biezonder in de Nederlanden, dat te weinig de aandacht getrokken heeft. De uitvoerigheid waarmede de schrijfster de Middelnederlandse interpunctie behandeld had, en haar vertrek naar Indië veroorzaakten dat dit werk eer afgebroken dan afgesloten werd. Na de ‘invloed van Boekdrukkunst en Humanisme’ in de zestiende eeuw volgen slechts mededelingen over de voorschriften in latere grammatica's. Mijn verwachting dat zij ook de latere praktijk en de, juist voor de hedendaagse praktijk zo leerzame, geschiedenis van de negentiende-eeuwse interpunctie zou behandelen, ging dus niet in vervulling, zodat er nog behoefte blijft aan een vervolgdeel, dat waarschijnlijk niet minder omvangrijk zou zijn. In afwachting en tot aanmoediging van deze studie stelde ik op een werkkollege met candidaten een voorlopig onderzoek in, waarvan ik de uitkomsten hier zal mededelen. Meer dan steekproeven konden wij niet nemen: een stelselmatige studie zou zich natuurlijk niet tot enkele auteurs kunnen bepalen, maar zou ook het algemene schrijven en de gedrukte produkten in opeenvolgende perioden moeten nagaan. Mej. Greidanus heeft opgemerkt dat het vierledige stelsel van de Venetiaanse humanist-drukker Manutius in de zestiende eeuw gezag verwierf. Het was berekend op de aanduiding van het syntactisch verband in het Latijn, en voerde de semicolon (puntkomma) in als teken tussen de komma en de colon (dubbele punt), zodat men als scheidingstekens in opklimmende graad bezat: komma, puntkomma, dubbele punt, punt. De eerste vraag is nu: hoe lang heeft dat stelsel, volgens Mej. Greidanus ook voor het Nederlandse boek aanvaard, zich in de volgende tijden gehandhaafd, en in hoeverre is het voornamelijk syntactisch, dan wel ritmisch-scheidend, al zullen deze scheidingen uiteraard vaak samenvallen. Het lijkt mij niet onwaarschijnlijk dat in een tijd toen het Latijn veel gesproken werd, de leestekens meermalen | |
[pagina 253]
| |
eer ‘lees’-tekens, d.w.z. pauze-aanduiders en intonatietekens dan zinsontledingstekens geweest zullen zijn, maar dat onderzoek moeten wij aan Latinisten overlaten. Dat de moedertaal niet enkel taal-voor-het-oog geweest zal zijn, staat wel vast, en is bij schrijvers met een weloverwogen interpunctie bij voorbaat te verwachten. Steeds zal men evenwel rekening moeten houden met de mogelijkheid dat een schrijver de correctie van zijn proeven aan de drukkerij overliet, waar men, in afwijking van persoonlijk gebruik door de auteur, een eigen stelsel gevolgd kan hebben. De volgende opmerkingen hebben alle een voorlopig karakter, omdat ze berusten op het onderzoek van betrekkelijk kleine fragmenten. Blijvende waarde zullen ze dus eerst verkrijgen, indien ze door voortgezet onderzoek bevestigd worden. Coornhert gebruikt de puntkomma nog niet. Hij heeft dus de oude drieledige interpunctie, maar kent als vierde rustteken de ronde haakjes, die m.i. voornamelijk dienen om aan te geven dat de ingeschoven zin zachter, eventueel sneller, gesproken moet worden. Van de colon maakt hij een ruim gebruik, meer als een pauzeteken, dat tussen komma en punt in staat, dan als intonatieteken, want het kan zowel met een stijgende, een dalende en een zwevende toon gepaard gaan, en komt dus beurtelings met onze puntkomma en onze komma overeen. Opmerkelijk is dat het herhaaldelijk al voorkomt in de functie, die het later uitsluitend zal verkrijgen, nl. om een aanhaling aan te kondigen, voorafgegaan door een zwevende toon. Voor het gebruik van de komma geldt soms de redekundige scheiding, maar even vaak wordt wat ritmisch bijeenhoort, niet door een komma onderbroken. Slechts zeer langzaam schijnt de punt-komma in de zestiende eeuw veld gewonnen te hebben. Bij Roemer Visscher komt hij zeer schaars voor: in de Brabbeling slechts vijfmaal op 50 blz., zonder duidelijk onderscheid met de dubbelpunt. Marnix schijnt eerst bij de omwerking van zijn psalmvertaling de puntkomma hier en daar in te voegen; een uitgave van zijn Byen-corf van 1638 heeft nog de drieledige interpunctie, maar of dit teruggaat op de oude drukken, is mij niet bekend, al lijkt het waarschijnlijk. Spiegel's Hertspiegel heeft in de druk van 1615 geen punt-komma's; in die van 1614 slechts hier en daar. Dat hij geen redekundige, maar een zelfs ver doorgevoerde ritmische interpunctie toepast- die trouwens bij zijn stijl niet verwondert - blijkt b.v. uit deze regels: | |
[pagina 254]
| |
Het lijf behoeft hier toe, ghoe lucht, huis, dexel, spyzing: De Ziel, ervarentheid, en kund, en onderwyzingh. In de Twe-spraack, een Leidse Plantijn-druk (1584), komt de punt-komma enkele malen voor.Ga naar voetnoot1) Ook in de zeventiende eeuw, toen men met dat teken vrij vertrouwd geraakt was, wordt vaak het drieledige stelsel voldoende geacht. Ik trof het b.v. niet aan in een Biestkens-bybel van 1624,Ga naar voetnoot2) evenmin in oude drukken van de Statenbijbel. Dit laatste is vooral van belang, omdat deze taal voor vele lezers als voorbeeldig gold.Ga naar voetnoot3) Cats maakt van de komma-punt, zowel in proza als in poëzie, een ruim gebruik. Het wijst voor hem een lichtere rust aan dan een colon, en een iets zwaardere dan een komma, b.v. bij opsomming. Hij schijnt een voorkeur te hebben voor de komma-punt als er een zin met want of maar volgt, maar het verschil met de dubbele punt is dikwijls onmerkbaar. Bij een zorgvuldig taalkunstenaar als Hooft kan men een weloverwogen interpunctie verwachten. P. Leendertz Wz. heeft er in zijn inleiding reeds op gewezen,Ga naar voetnoot4) dat nòch Van der Burgh nòch Brandt daar oog voor gehad hebben. Hij meent echter dat Hooft voornamelijk bedoelde, nauwkeurig aan te geven (als door ‘plankjes in eene loketkast’) wat verstandelijk bijeenhoorde, b.v. Vaeck hoord' ick (dat's meer) de lippen
Van geboomt en steilen steen
Kallen nae, gerijmde reen.
Hij vergat daarbij dat de komma hier tevens een korte rust aangeeft. Het gehoor speelt bij Hooft's interpunctie de voornaamste rol. In korte vloeiende en zangerige verzen ontbreken vaak leestekens, waar een redekundige ontleding ze zou vereisen. | |
[pagina 255]
| |
In zwaar geaccentueerde perioden is soms een korte rust aangegeven, die eerst vreemd aandoet, b.v. na de sterk geaccentueerde beginwoorden in de volgende verzen van de Geeraerdt van Velsen (vs. 261-62): Scheuren, en schenden sullen zy, rooven en rucken
Vellen, en villen elck om strijdt, scheeren en plucken.
Het eigen karakter van Hooft's interpunctie komt nog duidelijker uit in zijn proza. Lees b.v. de aanhef van de Nederlandsche Historien, en luister hoe juist Hooft hier met zijn komma's en punt-komma's het ritme aangegeven heeft, en m.i. tevens de intonatie. Bij elke komma kan de stem stijgen, bij elke puntkomma even dalen. Lezers die aan een meer redekundige interpunctie gewend zijn, zullen wellicht vinden dat het oog gehinderd, het vlug begrijpen belemmerd wordt door de overvloed van komma's, maar wie dit proza hóórt, zal overtuigd zijn dat geen andere interpunctie bij dit stoere proza zou passen. Niet minder voortreffelijk is de interpunctie van Vondel, ongetwijfeld door hem zelf verzorgd, en niet aan zetters overgelaten. Ten onrechte hebben latere uitgevers Vondel soms willen ‘verbeteren’. Toen ik Terwey's uitgave van de Gijsbreght herzag, moest ik vooral Vondel's leestekens herstellen.Ga naar voetnoot1) Als de Poortier, in vs. 519, angstig roept: Lek heb gebelt. hy komt. ga roep den vader, flux.
dan zal wel niemand de voorkeur geven aan de ‘verbeterde’ ritmische struktuur: Iek heb gebelt, hy komt. Ga, roep den vader flux.
Aandacht verdient dat voor Vondel de komma-punt aanvankelijk een ongewoon teken is. In de zorgvuldig behandelde Palamedes-tekst komt het teken spaarzaam voor.Ga naar voetnoot2) Daarentegen wordt er, in de spoedig volgende uitgave van de Geboortklock een ruim gebruik van gemaakt. Het schijnt dus dat Vondel het voordeel van een vierledige interpunctie, met een teken dat | |
[pagina 256]
| |
tussen de komma en de dubbele punt staat, is gaan beseffen. Daarmee behoeft niet in strijd te zijn, dat hij er in zijn kladschrift weinig rekening mee hield.Ga naar voetnoot1) Over het algemeen zal men bij de voordracht van Vondel's vers bemerken dat zijn tekens inderdaad pauzetekens zijn. Daarvoor behoef ik maar te herinneren aan het beginvers van de Palamedes: Die sorgt, en waeckt, en slaeft, en draeft, en ploegt, en sweet,
terwijl bij onderschikkende zinsverbinding herhaaldelijk geen leesteken staat waar het ritme niet onderbroken mag worden. In hoeverre de leestekens bij Vondel ook intonatietekens zijn, verdient een nauwkeurig onderzoek. Opmerkelijk is dat dit stellig niet overal geldt voor het vraagteken. Vondel gebruikt dit namelijk na uitroepende zinnen, als ze met een vraagwoord beginnen, en brengt daardoor de moderne lezer soms even in de war. Het komt mij voor, dat de dubbele punt vaker een zwevende als een dalende toon aangeeft. Het later vaste gebruik voor een aanhaling in de direkte rede - zelfs ook bij indirekte rede - is al duidelijk merkbaar. Er is alle reden om te veronderstellen dat Bredero zich weinig om zorgvuldigheid van interpunctie bekommerde: die zal hem even onverschillig gelaten hebben als zijn spelling. Het beste bewijs daarvoor vinden we in het eigenhandig geschreven gedicht Oogen vol maiesteyt - de enige autograaf, in zijn mooiste schrift, voor zijn geliefde - waarin de leestekens bijna geheel ontbreken. De weinig systematische interpunctie in oude Bredero-uitgave zal dus wel grotendeels op de drukkerij aangebracht zijn, en is dus hoogstens van belang voor de vaststelling van een algemeenzeventiende-eeuws gebruik. Meer aandacht verdient de persoonlijke praktijk van Huygens, waarin ook een evolutie merkbaar is. De uitgave van het Daghwerck, door Worp naar het handschrift van Huygens uitgegeven, verschilt in dit opzicht aanmerkelijk van de eerste druk, in de Korenbloemen van 1658,Ga naar voetnoot2) die veel meer gedifferentieerd is: waar | |
[pagina 257]
| |
eerst komma's stonden, zijn deze vaak door kommapunt of dubbele punt vervangen. In vergelijking met hedendaags gebruik, is het aantal tekens bij Huygens veel groter. Dit is niet als een misbruik te beschouwen, maar als een aanwijzing hoe Huygens zijn spreek-vers gelezen wil hebben, en dientengevolge uit stilistisch oogpunt belangrijk.Ga naar voetnoot1) Evenmin als bij Voudel beslissen de kommapunt en de dubbele punt over de intonatie; voornamelijk zullen ze de kortere en de langere rust aangeven. Let b.v. in de Scheeps-praet op de zwevende toon bij de kommapunt in vs. 4, 8, 12, en de beurtelings zwevende en dalende toon bij de dubbele punt. De achttiende-eeuwse interpunktiepraktijk staat onder invloed van twee faktoren: het voorbeeld van de toongevende schrijvers, als Vondel, Hooft en Brandt, en de opkomende theorie, door Moonen en Sewel geformuleerd, met het overgeleverde vierledige stelsel. Mej. Greidanus heeft al opgemerkt dat Moonen eenvoudig Schottelius naschrijft.Ga naar voetnoot2) Door duidelijkheid munten de regels niet uit; wel blijkt dat voor de ‘Schriftscheidung’ niet het zinsritme, maar de verstandelijke inhoud de doorslag geeft. De comma wordt gebruikt ‘so oft die Rede noch unvollkommen ist’; de Semicolon ‘wenn der Sinn zwar noch nicht unvolkommen ist, aber dennoch einen kleien Inhalt und mehrere Ruh erfodert’; de Colon als er nog iets moeten volgen (b.v. een vergelijking of een tegenstelling) ‘wenn die Rede etwas vollkommen schon ist’. Bij de toenemende eenvormigheid van taal en stijl zal men in de achttiende eeuw ook minder individuele interpunktie aantreffen als in de vorige eeuw. Bij een ‘schrijftaal’ past een in beginsel redekundig stelsel. Opmerkelijk is dat Van Effen een eigen weg volgt, en zijn tijd | |
[pagina 258]
| |
vooruit is, als hij de dubbele punt slechts vóór aanhalingen gebruikt en verder aan een drieledige interpunktie genoeg heeft: de komma, de puntkomma (soms gevolgd door een hoofdletter!) en de punt. Waarschijnlijk zal bij nader onderzoek blijken dat deze auteur zijn leestekens, evenals zijn spelling en buiging, niet nauwgezet verzorgt. Mej Greidanus neemt aan dat in het ‘eind-18e en 19e-eeuwse gebruik het semicolon de plaats ingenomen heeft van het oude colon.’Ga naar voetnoot1) Dit is slechts gedeeltelijk juist. Het doorbladeren van romans van Wolff en Deken, van Kist, van Bruno Daalberg toont aan, dat de dubbele punt nog telkens in zijn oude funktie voorkomt, zodat het vierledige stelsel een taai bestaan gehad heeft. Iets nieuws, waardoor het nauwe verband tussen stijl en interpunctie opnieuw blijkt, is het ruim gebruik van tekens voor nog langere pauzen in het ‘gevoelvolle’ proza, nl. één, soms twee strepen, en enige punten. De schrijver geeft de lezer te kennen, dat hij, door gevoel overmand, zijn stem moet laten stokken. Feith's Julia is doorzaaid met zulke strepen, gepaard met veelvuldige intonatie-aanduidingen door uitroeptekens, b.v. O mijn God! Gij hebt mij dit gevoelig hart gegeven.... en nu.... Nimmer - neen! nimmer heb ik U om rijkdom, om eenig aardsch voorrecht gebeden - mijn geluk is er nooit aan verknocht geweest! - enz. Een tweede voorbeeld: bij de dood van Bellamy schrijft een bewonderaar, in de bundel ‘Ter Gedachtenisse’ van 1786: Bellamy is niet meer!.... zijne jeugd is verwelkt, gelijk eene bloeme des velds!.... De bleeke dood, rukte hem, in den bloei zijner dagen, uit onzer midden - en, laat alleen de gedachten zijns aanzijns overig! - Bellamy is niet meer!.... In den uchtendstond zijns levens, werd hij het graf ten prooi!.... ach Bellamy!.... onze hoop - onze verwachting is met u te gelijk nedergestort!.... enz. De van aandoening trillende stem en de snikken zijn hier door de leestekens gesymboliseerd. (Wordt vervolgd). C.G.N. de Vooys. |
|