dat Roemer afgeranseld diende te worden. Vgl. hiermede vs. 1204 en vs. 1213, waar dergelijke verwenschingen voorkomen.’ Eenzelfde verklaring vindt men reeds bij Oudemans en in het Ndl. Wdb. Garde moet hier dan betekenen roede.
Mij wil deze verklaring niet bevredigen. Mijn voornaamste bezwaar is niet, dat men hier dan eerder gard dan garde zou verwachten (vgl. de Hollandse spreekwijze: de gart leit in de pis, o.a. Van Moerkerken, blz. 63, en Ndl. Wdb. i.v. pis XII, 1961), maar waarom zou Bredero in dat geval achter garde een punt zetten en dan met het beginnen? De garde. het komt u toe! En welk verband is er dan tussen Roemer's woorden: ‘So komtet dat ick staech het hoochst' an tafel sit’ en K.'s antwoord? Inderdaad ‘plaatst’ K. in deze dialoog enkele minder vleiende opmerkingen over de verwaande Roemer ter zijde, maar nergens zo plomp, buiten-verband en plotseling, als dat dan hier het geval zou zijn. Garde is m.i. niet, niet in de eerste plaats, roede.
Ik zou garde willen opvatten als ereplaats, voorrang; met een 17de-eeuws woord uitgedrukt voortocht [zie bijv. Coster's werken, blz. 468: dat hem de voortocht (= voorrang) toe behoort en vgl. Halma en Sewel i.v.], een betekenis die zich uit garde = vorstelijke lijfwacht, keurtroep even gemakkelijk kan ontwikkelen, als zich uit voortocht (avantgarde) = voorhoede de betekenis voorrang, erepositie heeft ontwikkeld.
Mijn opvatting van K.'s woorden is dus: Gij zit aan de tafel van Zijne Hoogheid op de plaats van zijne gardeofficieren, op de ereplaats, dat komt u toe. En mogelijk is het Bredero's bedoeling geweest dat het publiek bij garde ook even zou denken aan de roede, waarmee ondeugende kinderen worden gestraft.
A.A. Verdenius.