De Nieuwe Taalgids. Jaargang 31
(1937)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGevoelswaarde en grammatica.‘De Gevoelswaarde van het Woord’, door Erdmann ontbloot (in zijn Bedeutung des Wortes), door De Vooys overgebracht op Nederlandse theorie en praktijk (De N. Taalg. I 158, II 23, 72, 169), dat is toch wel een aardig nieuw hoofdstuk in de Grammatica, meent men. 't Is heel wat anders! Heeft (± 1550) Vesalius een aardig hoofdstuk aan de Anatomie toegevoegd? Hij herschiep het vak. In de plaats van de kennis van oorzaken, krachten en machten, een soort zielkunde, verkapt in fantasieën omtrent ‘vochten’, schoof Vesalius een exakter kennis van het menselijk lichaam, m.a.w. de geklede fictie van Galenus (± 150) verving hij door naakte waarheid. Daarom juist werd-i ter dood veroordeeld. En zo zou men in die tijd ook Erdmann gevonnisd hebben? Misschien toch niet! want 't is niet zeker, dat de heren in de grote verandering erg zouden gehad hebben. Immers het betreft iets zielkundigs en dat valt niet zo op; en ten tweede: Erdmann voltooide het werk niet, zodat het nog heel geen ‘revolutie’ leek. Hoogstens zou zijn term ‘gevoelswaarde’ | |
[pagina 217]
| |
argwaan hebben gewekt. Want kwam die klank wel in het grammaticaal concert te pas. En dan ‘gevoelswaarde’! Hoger nog dan de muziek van Grammatica was altijd die van Redelijkheid geweest; en was dan Gevoel wel ooit iets ‘waard’? Dat zou toch niet gekund hebben! Werkt Gevoel niet via het lichaam (via de vingers en zoveel andere lichaamsdelen), en wat was die hele lichamelijkheid eigenlijk voor de ‘waardige’ mens! Leerde die mens niet reeds in Plato's tijd, dat het een schande was voor de ziel, in een lichaam te moeten huizen? Leerde ook thans nog niet onlangs een Regeringsadviseur dat men in het woord ‘nestje’ de t moet uitspreken, om zo de Rede te laten triumferen over het gemakzuchtige lichaam en om zo de algehele verlossing van de ziel uit lagere sfeer voor te bereiden? Luidt dus ook thans niet nog steeds de officiële conclusie, dat de menselijke ziel eigenlijk ‘Rede’ is, zielsleer eigenlijk redeleer en dat Grammatica niets dan leer van de Rede en van de ‘rededelen’ is? Daarom ook staat nog altijd ‘het tussenwerpsel’, (die uiting van het Gevoel!) ‘buiten het zinsverband’; en dus buiten de Taal, want - en dat is werkelijk waar! - mensetaal is volzinnentaal. Maar daar staat het ‘tussenwerpsel’ juist nièt ‘buiten’! 't staat er middenin! Zoals het ook midden in het Woord staat. Dat betreft Erdmann's werk. Vòòr zijn tijd was altijd het Woord (bijv. ‘lelijk’) niets geweest dan de uiting van een begrip, waar het Gevoel uiteraard ‘buiten’ stond; dat Gevoel, meende men, bevond zich alleen in het tussenwerpsel (b.v. ‘Bah!’). Maar Erdmann zag dat tussenwerpsel (althans het karakter er van) ook in het Woord, namelijk als ‘Gevoelswaarde’; dus zag hij het Woord duaal, zoals ook een mens duaal is. Welnu, zo klassiek wordt ook òns werk, als wij in de Zin het Gevoel zien huizen en dan, met een grammaticale term, verklaren: Ook in de Zin horen we de Kreet; het Tussenwerpsel staat niet buiten maar in de Zin, althans het karàkter van het Tussenwerpsel, of, (weer in zielkundige termen): Ook in de Zin erkennen we naast de begripswaarde (beter: naast de oordeelswaarde) een gevoelswaarde; en dan erkennen we dus, hoe door de taal over de hele lengte het Gevoel loopt, als een schering waarop almaardoor de Rede wordt ingeslagen. Eigenlijk komt bij die weversvergelijking de Rede er nog te goed af; want als iemand een weefsel keurt, dan is de schering niet zichtbaar en dus is dan voor hem alleen de inslag van belang; | |
[pagina 218]
| |
maar voor de taal geplaatst, zien wij als psycholoog door de inslag heen. Zo zag het wel nooit de officiële zinsontleder, maar zo voelen het toch altijd (in stilzwijgend accoord met de taalpsycholoog) de argeloze spreker, hoorder en lezer. Immers, de taal van de gemiddelde mens (vooral waar het niet alleen het Woord en de Zin maar ook de hele gedachtengang betreft) is meer iets van het Gevoel dan van de Rede; Erasmus zou zeggen: ‘taal is meer iets van de Sotheit dan van de Wijsheit’. Voltaire kwam daar wel tegen op, maar al zijn ‘Eloge’ op de ‘Raison’ kon toch Erasmus' mening niet weerleggen; trouwens, als taal een uiting was vooral van de Rede, hoe zou dan de massa zo makkelijk door verrukte leiders zijn te pakken (zowel in ‘liberale’ als in ‘sociale’ tijden!). Vooral die onderlinge suggestiviteit van de mensen dwingt ons, door heel de taal de kreet te horen, niet juist die kreet die tussenwerpsel heet (bijv. ‘Hah!’) en die dan door de oude grammaticus als een tiende ‘rededeel’ aan het systeem wordt gehaakt om dit ‘vol’ te maken, neen, de kreet die wij bedoelen, is iets dat de ààrd heeft van een tussenwerpsel, fonetisch en sensueel, en die ‘kreet’ zien we dan niet alleen in alle Woorden maar ook nog apart in elke Zin. Erdmann heeft dit ‘kreet’-karakter in het Woord, niet ontleed; hij bleef psycholoog, d.w.z. hij bleef staan op de tegenstelling ‘Gevoel contra Rede’; de taalkundige tegenstelling die er parallelGa naar voetnoot1) mee loopt, n.l. ‘Kreet (of tussenwerpsel) contra Zin’, was niet zijn hoofdstandpunt. | |
[pagina 219]
| |
In dat opzicht Erdmann's werk af te maken, zou niet voldoende zijn, er is ook iets goed te maken; aan dat werk ontbreekt niet alleen de taalkundige antithese ‘Zin en Kreet’, maar ook zijn psychologische antithese Begrip en Gevoel mist iets, namelijk kracht; zijn antithese is niet radicaal genoeg. Graduering is goed, noodzakelijk zelfs, maar het moet de radicaliteit niet uitschakelen. Erdmann noemt ‘Gevoelswaarde’ strijk en zet in één adem met ‘Begrip’ namelijk met ‘het Bijbegrip’. Wist hij met de tegenstelling geen raad? Een verklaring voor die weifel is wel te vinden o.a. het historische feit, dat een woordelement dat slechts gevoelswaarde is, begrip kan wòrden. Denk b.v. aan ons ‘slecht’. Vroeger was daarvan de begripsinhoud identiek met die van ons huidige woord ‘eenvoudig’, en toen was de gevoelswaarde van ‘slecht’ wat heden de begripsinhoud is van ons woord ‘ondeugdelijk’ of ‘slecht’. Een historisch feit zal ook wel zijn, dat de gevoelswaarde van het oude woord ‘slecht’, vòòr die waarde de begripswaarde werd, eerst een bij begrip zal geworden zijn; ‘niet’ komt niet inèèns tot ‘iet’! Maar die geleidelijke evolutie belet niet, aan het slot te constateren dat het grote verschil tussen begin en einde even groot is als wanneer de verandering plotseling had plaats gehad en dus een revolutie was geweest, m.a.w. de reeks van ‘graduele’ verschillen is geen reden om van een ‘radicaal’ verschil te zwijgen. Als we in Vondels Lucifer zien, hoe de engel meer en meer een duivel wordt, is die geleidelijke verwording geen reden om ten slotte het radicaal verschil tussen engel en duivel te lochenen. De lezer ziet, dat we hier in een zeer algemene kwestie zijn getreden, een kenniskritische kwestie, ‘de Antithese’, met z'n eigen antithesen: ‘graduering en radicaliteit’, ‘zwak en sterk’. Dat is niet alleen een kwestie van theorie (o.a. van theologie, zoölogie, psychologie, grammatica), maar ook van praktijk (zedeleer, redenaars- of overtuigingskunst). Over de laatste kunst heeft ook Erdmann gesproken, maar hoofdzakelijk in negatieve zin, namelijk om hèn te vonnissen die de gevoelswaarde van de taal gebruiken om het volk te overtuigen van meningen die verkeerd zijn. Dat vonnis over de misleiding lag trouwens in de lijn van zijn beschouwing, die ging over ‘de gevoelswaarde van het Woord’; in het Woord zìt eigenlijk geen overtuiging, tenzij die van de koppige ezel of van de hoofdige boer; echt-menselijke overtuiging zit in een ànder taalelement dan het Woord, (waarover later!). In dat ander element ook is de positieve zijde van Erdmann's vermaan te leggen, namelijk als het geldt, de mensen waarheden te vertellen. Dat moet dan behalve redelijk ook krachtig worden gedaan. Die kracht | |
[pagina 220]
| |
schuilt dan behalve in de Gevoelswaarde ook in de Antithese, praktisch en theoretisch, o.a. in de radicale antithesen ‘Begrip en Gevoel’, ‘Mens en Dier’, ‘Zin en Kreet’. Erdmann's tijd, de negentiende eeuw, de eeuw van de Evolutie, heeft gemelde antithesen verzwakt, weliswaar niet in het grote Leven maar in de School en daar niet alleen in de Schoolmannen maar ook in wie lang schoolgìngen. Daardoor zijn aan de eigenlijke leiders van het volk de teugels ontvallen, de Academie kan niet meer op tegen het Volksgebouw, reeds in menig land werd Minerva door Sikkel-en-Hamer geveld. 't Is ons natuurlijk niet te doen, om de Felle Antithese te prediken, de katheder is geen podium; maar kracht te stellen in plaats van zwakheid, zouden we toch ook in de School wel nuttig achten. Vooral waar het Erdmann's werk betreft.
Aan de hand van de radicale antithese ‘Gevoel contra Begrip’ Erdmann's werk aan te vullen, is voorlopig niet ons doel; we willen in een volgend opstel alleen, zijn stuk Woordleer doen volgen door ons stuk Zinsleer. Te zamen zal dat dan echter, (de lezer begrijpt dat nu), geen nieuw hoofdstuk aan de grammatica toevoegen maar een nieuwe helft; dat zal dan de spraakkunst niet decimaal maken maar duaal; genetisch zullen de twee delen zijn: I Kreet, II Zin; statisch: I Zin, II Kreet.Ga naar voetnoot1) Van het ene deel, de Zin, wordt dan het Woord een onderdeel, incluis de Voor- en Achtervoegsels en de Buigingsvormen. In zake deze laatste elementen Erdmann's werk aan te vullen, zou nog het lastigste zijn; immers, in onbetoonde taal speelt het Gevoel z'n meest obscure spelletje. Geen wonder, dat Erdmann zich voor dat duivels wereldje van den domme hield; trouwens ook in de meer heldere wereld, die van de Noemwoorden, schakelde hij het grootste deel uit: alleen dìe noemwoorden schreef hij ‘gevoelswaarde’ toe waarin het gevoelsgehalte zeer hoog was, (‘hart’, ‘moeder’, ‘liefde’, ‘vaderland’, kortom die woorden die de leek gevoelswoorden noemt). | |
[pagina 221]
| |
Wat dan in ons volgend opstel de terminologie betreft, nooit sprak iemand van ‘de begripswaarde van een woord’, ook nooit van ‘de substantiewaarde van een substantief’ noch van ‘de kwaliteitswaarde van een adjectief’; de spraakkunst zou van ‘waarden’ zijn gaan overlopen en dus juist waardenloos zijn geworden. Waarom dan Erdmann wèl zo pleonastisch sprak (en waarom wij op onze beurt het Gevoel in de Zin ‘gevoelswaarde’ zullen noemen)? Een van de oorzaken kan het volgende zijn. In het land waar eens het intellectualisme hoogtij vierde, in dat land van de duizend en één professoren op geestelijk en materieel terrein, daar werd eindelijk, per reactie, het Gevoel het meeste waard; het werd de waarde-zelf, op zijn beurt een -isme; en een ‘waarde’ noemden toen de professoren niet alleen het Gevoel-zelf maar ook alles wat er a.h.w. een nuance van was: het Geloof, de Hoop en de Liefde; de Waarheid, de Goedheid en de Schoonheid; al die ‘sotheden’ van Erasmus gaven te zamen zelfs een nieuwe Wijsheit d.i. een nieuwe Filosofie, een ‘Waarde-filosofie’! En zo gingen nu ook de Psycholoog en de Grammaticus ‘wertvoll’ sprechen. Wij zullen het voorlopig ook doen; aansluiten kan in het begin geen kwaad! Ph. J. Simons. |
|