De Nieuwe Taalgids. Jaargang 31
(1937)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOver het 17de-eeuwse werkwoord en substantief verlangen.
Maer 't schijnt verlangen daer zijn naem af heeft gecreghen,
Dat ick den Tijdt, die ick vercorten wil, verlang.
(P.C. Hooft)
Vondel gebruikt herhaaldelijk een werkwoord verlangen, als ook de gesubstantiveerde infinitief, in betekenissen en constructies, die wij niet meer kennen, die ook in het 17de-eeuws reeds zeldzaam waren geworden, naar het mij voorkomt; althans de voorbeelden die ik noteerde en hier behandel, komen alle in rijmpositie voor. Ik begin met het werkwoord. In Herscheppinge VII, vs. 1103 vlg. beschrijft Cefalus zijn | |
[pagina 174]
| |
gelukkig leven: 's Ochtends vroeg begeeft hij zich ter jacht en moe geworden zoekt hij de schaduw En 't koele luchtje, dat ten heuvel af quam stijgen.
In 't steeken van de zou des middaghs afgemat,
Zocht ik een luchtje: my verlangde, en 'k wenschte dat
Een luchtje myne leên, nu jaegens moe, ververschte (vs. 1121).
Hier treffen we het onpers. verlangen, waarvan het Mnl. Wdb. vele vbb. geeft (vgl. o.a. ook Hooft's Warenar, vs. 1484: Mijn verlangt naede Craem-vrou). Michels geeft in zijn commentaar bij de Herscheppinge (Vondel-uitgave Dl. VII, blz. 658) de uitdrukking my verlangde (hier absoluut gebruikt) weer door: ik wachtte bij voortduring (expextabam) en vestigt de aandacht ‘op het voortleven van het begrip lang’, dat hier te constateren valt, onder verwijzing naar twee andere plaatsen uit Vondels werk. Men kan hier ook vertalen: ik zat in gretige afwachting; ik wachtte met ongeduld is misschien iets te sterk, maar dit laatste begrip komt in hierna te bespreken vbb. duidelijker aan den dag. Een uitdrukking laat u niet verlangenGa naar voetnoot1) vindt men in Vondels Zungchin. Jasmijn maakt zich ongerust over het uitblijven van zijn zoon, ‘van droefheit sluit (zijn) hart’. Adam, een priester, tracht hem gerust te stellen, tot kalmte te brengen: Geef reden plaets. Waertoe dees ongelaetenheid?
.... Ay laet u niet verlangen:
De moeder zal den zoon eerlang ten hove ontfangen (vs. 997-99).
De vertaling is hier: beheers uw ongeduld, geef u niet over aan wanhoop. Een persoonlijk geconstrueerd werkw. verlangen gebruikt Vondel in Lantgedichten II, vs. 411 (W.B. uitgave, Dl. VI, blz. 243) en hier treedt vooral het gevoel van onzekerheid, dat met het lang-wachten gepaard kan gaan, als gevolg daarvan kan optreden, op de voorgrond. Vondel beschrijft hoe een leger zich in slagorde stelt voor 't aengaen van den slagh, daer d'oorloghskans verlangt, en midden onder stael en spits in twijfel hangt. De laatst gecursiveerde woorden zijn te beschouwen als een variatie van dit intransitieve verlangen: de beslissing laat op zich wachten, de uitslag blijft hangende, onzeker. In Aen. X, 464 wordt beschreven hoe een schip ‘op den hoogen bult van eene bancke’ bleef hangen, | |
[pagina 175]
| |
Op 't blinde zant stiet en in twijfel most verlangen.
d.i. in onzekerheid over zijn lot vertraagd werd, moest afwachten, of het vlot zou raken of niet. De prozavertaling heeft hier: lang in twijffel verlet wiert. Ik kom nu tot de gesubstantiveerde infinitief. Hier zien we het zoëven besproken element onzekerheidGa naar voetnoot1) overgaan tot ongeduld, spanning; en vervolgens tot onrust, zorg, kommer. Vooral de uitdrukking met verlangen gebruikt Vondel dikwijls in geheel andere betekenis dan wij nu daaraan hechten. In de Feniciaensche of Gebroeders van Thebe krijgt Eteokles de tijding dat een Griek is gevangen genomen. Hij vraagt: wat bootschapt hy? Ik hoore met verlangen (vs. 762). Ik zou willen vertalen: met spanning, met ongeduld; vertel het mij aanstonds. Een overeenkomstige plaats geeft de Ifigenie, vs. 265-66: Koom herwaert. Zeghme nu, hoe kreeghtge hem gevangen,
En op wat wijs? 'k wensch dit te hooren met verlangen.
‘Vrij gewrongen en pleonastisch uitgedrukt’ tekent Van Lennep hierbij aan. Maar hij wordt enigszins misleid door 19de-eeuws taalgevoel en ziet in verlangen een synoniem van wensen. Uit de voorafgaande vbb. blijkt de nuancering in betekenis tussen ons verlangen en dit werkwoord. Men zou hier vrij kunnen vertalen: onmiddellijk, zonder uitstel. Een veel groter verschil tonen de volgende voorbeelden, waar het begrip onrust, zorg, kommer op de voorgrond komt, de zorg die uit de onzekerheid wat de toekomst zal brengen, voortspruit. Uit Lantgedichten III haal ik aan de volgende regels (in de passage worden de symptomen van een veeziekte beschreven): Het koude zweet, een veegh merckteken, baert verlangen,
En zorgh en achterdocht (vs. 680).
De drie substantieven zijn vrijwel synoniem: de prozavertaling heeft alleen: ‘zijn koudt zweet, een veegh teicken, baert achterdocht’ (bekommering, vrees). Met kommer vinden we het woord verbonden in Aen. IV, vs. 996: Dido's zuster bestijgt, het ergste vrezende en reeds wetende, de brandstapel waarop de zieltogende Dido ligt: Dus stijghtze al kermende, met kommer en verlangen
Den houten stapel op.
| |
[pagina 176]
| |
Een overeenkomstig voorbeeld geeft Aen. VII, vs. 98, waar met groot verlangen mag worden weergegeven door: met grote zorg, in angstige spanning. Ten slotte nog een geheel andere betekenis-ontwikkeling die bij deze gesubstantiveerde infinitief valt waar te nemen. Het wachten kan lang vallen, wanneer en omdat men iets vurig begeert, wenst (zie de hierboven aangehaalde verzen van Hooft). Bij ons tegenwoordig werkwoord en substantief verlangen is begeren, wensen (wens, begeerte) de normale betekenis geworden. Bij Vondel kan verlangen (subst.) naderen tot: voorwerp van liefdevolle zorg, belangstelling, toewijding, ook die zorg, toewijding, liefde zelf, de abstracte betekenis, die natuurlijk primair is. Van Polyfemus wordt Aen. III, vs. 920 gezegd: De ruige schapen, al zijn wellust en verlangen,
Geleiden hem.
De prozavertaling heeft: Ruige schapen, zijn eenigh vermaeck, vergezelschappen hem. In Lantgedichten IV, vs. 218, in een passage, waar de verschillende werkzaamheden der bijen worden beschreven, leest men: d'Een voedt d'aenkomende gebroetsels met verlangen,
d.i. met lust en toewijding. Met genegenheid, liefde moet men het woord weergeven in Aen. IX, vs. 377: Zoo spreeckt hy, valtze bey, met hartelijck verlangen,
Om hunnen hals.
En ten slotte Feniciaensche, vs. 1899 (Antigone spreekt, die, ondanks het verbod, haar verslagen broeder Polynices wil begraven): 'k Zal hem begraven met verlangen,
Al zoude ik hier den hals aen hangen.
Het leek mij nuttig deze voorbeelden, alle uit Vondel, bij elkaar te plaatsen; de 17de- en 18de-eeuwse Wdbb. die ik raadpleegde, geven niet voldoende opheldering.Ga naar voetnoot1) Wel vindt men verschillende der hier behandelde betekenissen in het Mnl. Wdb. met voorbeelden toegelicht. Amsterdam. A.A. Verdenius. |
|