De Nieuwe Taalgids. Jaargang 31
(1937)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
Emphasis zonder -n.De termen ‘casus emphaticus’ en ‘emphatische -n’ in Onze Taaltuin (V 280) deden me weer aan Willem Bilderdijk denken, die ondanks alles toch maar kostelik blijft, wanneer hij zich in taalkundige beschouwingen vermeit. Laat me ter inleiding van dit artikel over de emphatiese niet-n, de passage uit zijn Nederlandsche Spraakleer (1826) aanhalen, waarin Bilderdijk de ‘nederlandse’ casus emphaticus ter sprake brengt. Voor het mannelik luidt de ‘nadrukkelijke’ naamval eenen braven man en den braven man. Formeel verschilt hij niet van de accusativus, die bij Bilderdijk de ‘aanbrengende’ heet; en wat de -(e)n betreft, al evenmin van de ‘toedrijvende’ (dativus) en de ‘aftrekkende’ (ablativus): eenen (den) braven man (blz. 93). Bilderdijk mocht dan tegen de verlatijnsing van het Nederlands uitvaren, hij wenste niettemin ‘aan de gewone Latijnsche vorm te gemoet te komen, die toch ieder in 't hoofd is geprent’ (92). Immers: ‘Willekeurigheid en zucht om onze taal, zoo veel men slechts kon, te verlatijnen, heeft onderscheidingen doen opdringen waar de taal die niet kende, en wezendlijk by haar oorspronkelijke eenvoudigheid bleef. De eerste oorzaak daarvan is in mijne Verscheidenheden aangegeven, en de voorliefde voor het Latijn, veelal geleerd eer nog het verstand gevormd was, en 'tgeen derhalve daar eene wending aan gaf, was steeds eene algemeene krankheid, omdat men deze taal het vehiculum Sapientiae rekende. En immers deze Godheid aanbad ieder eeuw in die gedaante waarin hy ze zich voorstelde, en haren wagen zoo wel als de Godin-zelve. De Indianen laten zich met vreugde onder den kar harer Godin verpletteren; wy, onze natuurlijke taal. De mensch is zich overal gelijk. De Taalleeraars namen dus de Latijnsche naamvallen en de benamingen daarvan, aan; en dit, of in het Latijn-zelf, of vertaald; en, die overnemende of zy op onze taal pasten en met heur aart strookten of niet, vergaten zy die naamvallen die onze taal eigen zijn, maar die zy met hun verlatijnschd hoofd, de bron der taal zelfs niet kennende, vergaten of onbekwaam waren om op te merken. Dus spreken zy nimmer van den naamval van nadruk, en dien van afgezonderheid of onverbondenheid, die men in 't Latijn casus emphaticus en casus absolutus zou noemen; | |
[pagina 170]
| |
welke, beide, zekerlijk niet van den algemeenen gebogen naamval onderscheiden zijn in de byvorm van 't woord, maar, by aldien men overéénkomstig de Latijnsche Grammatica onderscheiden wil, even zoo wel onderscheiden hadden moeten worden en hunnen naam hebben, als men de andere casus onderscheidde, en er byzondere namen aan gaf’ (90 v.). Wij laten Bilderdijk verder in zijn taaltuin doorwerken; ook laten wij elke emphatiese -n voor wat ze moge zijn of niet zijn. Ons interesseert voor het ogenblik nu eens alleen emphasis zonder -n. Het materiaal en zelfs veel van hetgeen daarbij hoort, danken wij aan fr. Victor van Nispen te Tilburg, wat wij hier dankbaar maar zonder diens voorkennis vermelden. Men weet dat o.m. in het Noordbrabants bij mannelike substantieven in bepaalde fonetiese d.i. in bepaalde sandhiomstandigheden - vóór klinkers, (schijnbare) h, d, t, b en soms voor r - de voorafgaande attributen een -n vertonen. Deze -n heeft niets meer met enige naamvalsonderscheiding te maken. Want die buigings-n treedt uitsluitend op, maar dan ook altijd, wanneer de vereiste sandhi-voorwaarden er zijn. Deze -n dient m.a.w. nooit ofte nimmer ter onderscheiding van welke syntaktiese funktie ook: ‘As den dood komt, dan moete mee: Hij is klaar veur den dood. Hij moes 's hier kommen, den deugeniet!: Den deugeniet uithangen doet ie, anders niks!’ Men weet ook dat dialektizerende koinê-schrijvers, al dan niet vanwege de ‘sfeer’ met hun dialektiese -n heel wat sollen. L.C. MichelsGa naar voetnoot1) meende ‘vooraanstaande vertegenwoordigers der regionale letterkunde’ naar aanleiding daarvan te moeten advizeren, er toch voor te zorgen dat zij ‘niet, zoals veelvuldig gebeurt, door foutieve aanwending van de zgn. brabantse n bij buitenstaanders een onjuiste indruk wekken van de werkelijke toestand op dat punt. Hoe brabants een pastoor ook moge zijn, den pastoor is geen Brabants.’ Zulke auteurs laten zich trouwens meestal al heel gauw in de kaart kijken. Zo schrijft bijv. A. Coolen gewoonlik ‘de pastoor’: ‘Dan pakt de pastoor.... 'n groot kasuifel’. Maar even daarna schiet hij in Kinderen van ons volk (10) zijn -n-doel driemaal lelik voorbij: ‘en mee één gebaar schiet deN pastoor Graaitje van Doruske Timmer deN roojeN kasuifel aan’. Wanneer dezelfde auteur blz. 15 op: ‘God zegene oe, zegt de | |
[pagina 171]
| |
pastoor’ haast onmiddellik volgen laat: ‘Da zal Hem spijten, zogt den pastoor’, dan kan zulke inkonsekwentie aan geen opmerkzaam oog ontgaan. Wanneer een brabantizerende auteur evenwel ‘den ouwe pastoor en den ouwen brouwer’ schrijft, in elk denkbaar zinsverband, dan is er vanzelf geen sprake van zich niet gelijk blijven. Al evenmin wordt de -n foutief aangewend of weggelaten in zinnen als deze: ‘Dieën ouwe pikhaak gebruik ik nie meer. Den emmer hangt aan de puthaak. Ge moet er dieën dooie maast uithalen. Hij viel in enen diepe mooskuil’. Deze voorbeelden veraanschouweliken meer dan voldoende, dat de -n telkens verschijnt voor een vokaal, b- en d-, niet enkel wanneer het gebezigde substantief (brouwer, emmer), maar ook wanneer de attributen voor dat maskulinum met de -n-vragende klanken beginnen (ouwe, dooie, diepe). Men zegt dus ‘den ouwe pastoor’ maar ‘de pastoor’, ‘de goeien dokter’ maar ‘den dokter’. Het bezigen of niet-bezigen van de -n-vorm bij maskulina wordt uitsluitend door de beginklank van het volgende woord gekonditioneerd. Maar nu komt de emphatiese ‘uitzondering’, die men met assistentie van niet-emphatiese gevallen zò zou kunnen uitkiezen, dat een ‘nominativies’ de tegenover een ‘akkusativies’ den kwam te staan. Wèl zou dat geen taalkunde zijn, maar boerenbedrog. Ik geef nu verder voornamelik mijn zegsman het het woord, want ik weet hoe gevaarlik het is dialektfinesses te willen bespreken, wanneer men het dialekt zelf niet als zijn moedertaal kent - al zijn ook weer niet alle dialektsprekers in staat er bepaalde finesses taalkundig uit te halen. Dit kon mijn zegsman wel, die zich overigens ter kontrolering nog tot verschillende tilburgse dialektsprekers wendde, tot een enkele uit de Peel (Liessel), en tot twee uit het Kempenland (Steensel). Al deze Brabanders stemden omtrent de uitspraak van de volgende zinnen volkomen overeen: ‘Den duvel zat 'm op z'n hielen. Dieën duvelse kwajongen heê 't 'm weer gelapt. Dieë rooien duvel van onzen buurman zat weer aan de kersen. Den duvel was aan 'm verschenen. Dan is er den duvel mee gemoeid. Den duvel haalt 'm nog 's, den dieë.’ Maar bij het volgende geval was er bij alle ‘kontroleurs’ aarzeling: ‘Dâ mag de(n) duvel weten!’ Bij nader onderzoek bleek, dat men ongetwijfeld de duvel zei, wanneer het zinnetje met gevoel geladen was, alias met een sterker emphaties aksent | |
[pagina 172]
| |
werd gesproken. Dat kwam nog duideliker uit bij zinnen die er zich beter voor leenden: ‘Om de duvel niet!Ga naar voetnoot1) Hij liep as de duvel!!’ In dergelijke gevallen, waarin het affekt sterk tot uiting komt, hoort men beslist de, en niet het gewone den van de kalmer konstaterende uitspraken; terwijl de d na as bijna als t wordt uitgesproken. Ontbreekt de emphase, dan zal men juist andersom ‘assimileren’: ‘az den duvel’. Zo ook in: ‘Vooruit, as te bliksem!!’ Die ‘gespannen’ uitspraak van de d hoort men ook in: ‘Om de donder nie!’ De ‘anomalie’ van ‘de: den’ in kontrasten als: ‘De bliksem dor ie is!’ en: ‘Den bliksem sloeg in’, is hiermee voldoende verklaard. Dat de hier niets met de ‘nominatief’ of met enige ‘andere’ syntaktiese funktie heeft uit te staan, moge ten overvloede nog uit de volgende emphatiese zinnen blijken: ‘Al most 't van de duvel kommen, kommen zal 't! Te dom om voor de duvel te dansen!!! (Let wel op de !!!). Hij is voor de duvel niet bang! Hij wit van de dúvel geen kwaad (Maar dan met !!!). Hij is van de dúvel bezeten om te fietsen!!!’ Het opmerkelike is, maar het is nu helemaal niet meer opmerkelik, dat in deze vijf voorbeelden de -n weer verschijnt, zodra de sterke gevoelsgeladenheid ontbreekt. Daarentegen zal in zinnen als: ‘Sakkerse duvel! Vergimde duvel!! Wâ worde toch oud! Wâ oud!? De duvel is oud!’, het aksent, vooral het melodies aksent gewoonlik wel van die aard zijn, dat de -n wegvalt. Mijn zegsman meende een nieuwe vraag mijnerzijds aldus te moeten beantwoorden. Ik citeer nu letterlik. Men zal dan kunnen opmerken, dat iets in het voorafgaande ‘herzien’ werd: 'k Geloof de oorzaak van de n-‘wegval’ ten slotte te moeten zoeken in de ‘gespannen’ uitspraak van de d- van duvel, die optreedt bij 'n bepaald melodisch-dynamisch accent. Geeft men z'n misprijzende verachting te kennen, dan zegt men: ‘Vergimden duvel, dor ge zijt!’ De melodie vertoont weinig afwisseling. Men zegt het bijna eentonig met 'n daling naar 't eind, terwijl de melodie even boven de grondtoon blijft zweven. Raakt men daarentegen opgewonden, en ontlaadt zich 'n zekere drift in de zin, zoals bijv. bij iemand die op 't punt staat om tot handtastelijkheden over te gaan, dan zegt men: ‘Vergimde duvel dor ge zijt!!!’ 't Tempo is sneller. Tijdens ‘vergimde’ stijgt | |
[pagina 173]
| |
de toon reeds tamelijk hoog. Daarna is er 'n korte onderbreking van de stem, tijdens welke de tong enz. zich spant, om ‘duvel’ met kracht uit te spreken. De d- van duvel klinkt dan ook tamelijk scherp (fortis?). Mogelijk is ook, dat de wegval van de -n niet 't gevolg is van de gespannen uitspraak van de d-, maar dat zowel de wegval van de -n, als de gespannen d- 't gevolg zijn van de hogere mate van energie, waarmee de hele zin wordt uitgesproken. ‘We merken hetzelfde verschijnsel op bij: ‘Dieë verrekte ezel!!’, waarbij dan de e- van ezel met ‘festem Ansatz’ (strottenhoofdploffer) gezegd wordt.’ Ten slotte meende mijn zegsman toch enkele gevallen apart te moeten plaatsen: ‘Om de dood nie! Om de duvel nie! As de bliksem!’, want in deze en soortgelije ‘affektieve’ verbindingenGa naar voetnoot1) behoeft het emphaties aksent niet zo sterk te zijn, om zonder -n te verschijnen. ‘Ze hebben alle drie de waarde van 'n interjectie, waarbij 't substantief voor de spreker in 't geheel geen inhoud meer heeft. Er schijnt 'n vaste vorm te zijn ontstaan tengevolge van de grote frekwentie.’ Nadat m.a.w. in zulke eerst sterker geladen uitroepen de -n was ‘opgeruimd’, is die -n ook weggebleven toen die uitroepen tot een soort interjekties verzwakten. Er is als bij een formule geen wisseling meer. ‘'t Lijkt me zelfs onwaarschijnlijk, zo besloot mijn zegsman, dat iemand zou zeggen: ‘Om den dood nie!’.’
P. Gerlach Royen O.F.M. |
|