| |
| |
| |
Goois uit het midden der 18e eeuw.
In De Denker 2, 385 vgg. (a0. 1764) komt een brief voor van Crelis Daniels Gooyer, geschreven in Goois dialekt. De redakteur van De Denker zegt ter inleiding: ‘Ik heb geene verdere verandering willen maaken in den brief van mynen nieuwen Gooyschen Correspondent, dan welke volstrekt noodig was, om denzelven verstaanbaar te maaken; voor het overige geeve ik dien, zo als ik hem ontvangen heb.’ Wat de redacteur er in veranderd kan hebben, weten wij niet, maar het typisch-Gooise van de taal heeft hij in ieder geval niet al te sterk aangetast. Uit welke Gooise plaats de briefschrijver stamt, kan ik uit de inhoud niet opmaken: het is een dorp met blijkbaar nogal wat boomgaarden en er is ook een fabriek. Er wordt in de brief ook nog over ‘Varensgezellen’, nader aangeduid als ‘Vissers’, gesproken, maar dat dezen de hoofdbevolking van het dorp zouden zijn, blijkt niet. Ik betwijfel dus zeer of het dorp Huizen is.
Het Gooise dialektmateriaal uit de brief lijkt me belangrijk genoeg om het aan een nadere beschouwing te onderwerpen en te vergelijken met het moderne Goois. Ik beschik helaas alleen maar over modern materiaal uit Huizen (opgetekend in 1934). Ik duid het oude materiaal aan als ‘Gooyer’, het nieuwe als ‘Huizen’.
Gooyer maakt geen onderscheid tussen de vanouds lange â en de gerekte korte a. Voor beide schrijft hij doorgaans ca, een enkele maal aa. Het heeft er alle schijn van, dat deze aa-spelling eenvoudig een inkonsekwentie van de schrijver is. Met aa komen voor de woorden waaragtig (naast wear), maar (naast mar en mear), praatte (naast preaten en preatjes), laa, knaapen, snaphaanen, vaar (vader), allegaar (naast allegear), menkaar (naast mekear), aare (andere). In alle andere a-woorden wordt uitsluitend ea gespeld. Enkele voorbeelden: dear, wear, stean, slean, edean, hear (subst.) jear, leaten, kwead, nea; meaken, zeak, kleagen, pleats, Seaterdag, eheald, bleadje, vandean. Huizen maakt evenmin onderscheid tussen de vanouds lange en de gerekte korte klank, maar kent naast de [ae.] (die wsch. gelijk staat met Gooyers ea) een donkerder klank [a]. De geciteerde voorbeelden van Gooyer zijn in Huizen als volgt: [dae.r, wa.r, stae.n, slae.n, ədae.n, ja.r, lae.tən, kwa.t, nae.]; [ma.kən, kla.gən, plae.s, zae.tərdax, əha.lt, vanda.n] (haar, zaak en blaadje ontbreken in mijn materiaal).
| |
| |
Moet men hier de conclusie uit trekken, dat in Gooyers tijd het Goois nog geheel een ae-dialekt was en dat dus pas in de laatste 150 jaar de [a.] in een groot aantal woorden de [ae.] zou hebben verdrongen? Dit zou wel overeenstemmen met de voorstelling, die ik mij over de ontwikkeling van het Goois gevormd had. Eigenlijk klopt het wat al te mooi, want ik had nooit gedacht, dat het Goois nog zo betrekkelijk kort geleden een zuiver ae-dialekt zou zijn geweest. Juist het feit, dat de aa-spelling in Gooyers tekst zo zeldzaam is en daarbij blijkbaar niet vrij van achteloosheid, doet mij aan zijn betrouwbaarheid in deze twijfelen. Maar, vraagt men zich anderzijds af, hoe is het mogelijk dat Gooyer, die zoals men verder zal zien het Goois toch werkelijk wel goed kende en niet maar een dialekt op eigen hand fabriceerde, ten opzichte van de verdeling van [ae.] en [a.] zo weinig zorgvuldig is geweest? Gooyers regelmatige ea-spelling stelt mij voor een raadsel, dat ik niet kan oplossen.
In de ae-dialekten sluit de voor r + dentaal gerekte a en e zich steeds bij de vanouds lange en in open syllabe gerekte a aan. Ook Huizen kent [bae.rt] zowel als [wae.rt]. Gooyers enige voorbeeld hiervan is weard. Zijn taal stemde op dit punt dus waarschijnlijk wel overeen met het tegenwoordige Goois.
Gooyers enige voorbeeld van gm. ê is hier en stemt overeen met Huizen.
Gm. î en û zijn bij Gooyer gediftongeerd. De gediftongeerde î wordt onderscheiden van de diftong uit gm. ai. Gooyer spelt my, smyten, myn, wyf, blyven, tegenover klain, ezaid, allebay. Hij vergist zich alleen een keer als hij kraygen schrijft. Waarschijnlijk was de toestand bij Gooyer precies hetzelfde als in het tegenwoordige Huizen. Daar is de giftong uit gm. î nl. een klank die tussen [ai] en [εi] in ligt, terwijl de diftong uit gm. ai een [a.i] is. Vbb. [blaiven, brai] tegenover [kla.in, a.igən]. De diftong uit gm. û is in Huizen regelmatig [Ǽi]. Gooyer schrijft ook ui, b.v. huis, tuin, kruid, gebruik. Zijn enige voorbeeld van ui2 nl. duit is ook met ui gespeld. Op het punt van de diftongen stond de taal van Gooyer waarschijnlijk dus op hetzelfde standpunt als Huizen. Opmerkelijk is nog Gooyers nywe (nieuwe) en nyt (niet). Huizen kent ook [nεiw].
Gm. ô is bij Gooyer regelmatig oo, of met umlaut eu. Voorbeelden: too (toen), hoowel (hoewel), mooten (moeten), voot, good, doon (doen), beroomt (beroemd), hooven (hoeven); meuite (moeite), bemeuien (bemoeien), verzeuk (verzoek), vleuk (vloek), geneugzam
| |
| |
(genoegzaam), preuven (proeven), neumde (noemde). In Huizen is gm. ô, wanneer er geen umlautsfactor volgt, [o.ə] voor dentalen, [o.] in andere gevallen. Bij umlaut treedt [ø] op. Voorbeelden: [to.] (toen), [ho.nE.r] (hoeneer, wanneer), [vo.ət] (voet), [go.ət] (goed), [vro.x] (vroeg), [ro.pən] (roepen); [mø.i] (moe), [zø.kən] (zoeken), [gənø.gən] (genoegen), [prø.vən] (proeven), [nø.mən] (noemen). In het tegenwoordige Huizen wordt de [o.] of [o.ə] al in vele woorden door [u] verdrongen onder invloed van het A.B. Bij Gooyer is daar nog geen spoor van te bekennen. Behoudens dit iets konservatievere standpunt stemt Gooyers materiaal geheel met Huizen overeen. Het onderscheid tussen [o.] en [o.ə] vond Gooyer waarschijnlijk niet belangrijk genoeg om het aan te duiden.
Gm. a voor r + konsonant wordt niet gepalataliseerd. Voorbeelden bij Gooyer: hard, arg, arm, darp, margen, varken. Voorbeelden uit Huizen: [hart, arəx, narəm, darəp, marəgən, varəkən]. Ook op dit punt is het Goois in de laatste 150 jaar dus niet veranderd. Verder hebben zowel Gooyer als Huizen of voor af. De in open syllabe gerekte gm. a is hiervoor al behandeld.
Gm. e voor r is bij Gooyer vertegenwoordigd door de volgende voorbeelden: hart (hart), weard (waard), veer (ver); bederven, herberg. Huizen kan daar tegenover zetten: [hart, wae.rt, vE.r; stεrəvən, vεrəgən] enz. De toestand is dus ook hierbij niets veranderd. Voor nasalen blijft e (gm. e of daarmee samengevallen umlauts-e) bij Gooyer niet ongewijzigd: minsen (mensen), daynken (denken). Huizen heeft ook [mEns], maar [dεŋkən]. Hier is dus een verschilpunt. Vgl. Gooyers drynken tegenover Huizens [drEŋkən].
Voor in open syllabe gerekte e schrijft Gooyer ee breeken, geeven, steelen. Hij maakt geen onderscheid tussen de rekkings-e en de ee uit gm. ai: gemeene, deel, meer enz. Dit is in overeenstemming met Huizen. Op dit punt dus geen verandering.
Oude i voor nasaal wordt bij Gooyer y: vynden (vinden), wynter (winter), twyntig (twintig), drynken naast ik drink (drinken). Huizen heeft voor n + dentaal de oude i ook steeds tot [εi] ontwikkeld, b.v.: [vεindən, wεint, dεinsdax] enz. Voor gutturale nasaal echter [E] b.v. [drEŋkən]. Vgl. Gooyers daynken naast Huizens [dεŋkən].
Bij rekking in open syllabe wordt oude i in Gooyers spelling meestal ee b.v. weeten, maar soms ook eu: veul, of i: bitje (beetje), mi (mee). De overeenkomstige Huizense woorden luiden: [we.tən,
| |
| |
vyl, bitjə, mi]. Behalve dat eu soms iets vernauwd is, is de toestand op dit punt due ook niets veranderd.
Voorbeefden van gm. u, gerekt in open syllabe, zijn bij Gooyer: veur (voor), weunen (wonen), zoemer (zomer). Huizen heeft daarvoor: [vür], [wo.ənən] en [zumər]. Bij veur dus een lichte verandering, bij weunen een binnendringen van de vorm uit de algemene taal.
Opmerkzaamheid verdienen nog Gooyers woorden geluk, schudden en plokken. Huizen heeft [gəlük, sxüdən, plükən].
Gm. ai wordt, voor zover het een tweeklank heeft opgeleverd, door Gooyer met ai of ay weergegeven. Een enkele maal schrijft hij bij vergissing ei: ereis naast een aare rais, veilig. Ook in de gevallen waar de algemene taal ei heeft van andere herkomst dan gm. ai schrijft hij ay of ai: elayd (gelegd), plaisierig. Vgl. ook nog het hierboven vermelde daynken (denken). Deze ai wordt onderscheiden van de gediftongeerde gm. î. Huizen doet evenzo, zie hiervoor.
Gm. ai, voor zover het een monoftong heeft opgeleverd, is zowel bij Gooyer als in Huizen samengevallen met in open syllabe gerekte gm. e. Zie hiervoor.
Gm. au levert een monoftong op, die Gooyer met oa weergeeft: groat, altoas, schoan, moaije, zoa, oak, loapen, geloaf, boam. Met oa spelt hij ook de voor r + dentaal gerekte o: woard, oardeel. Huizen heeft als representant van gm. au [ò] d.w.z. de klank van de oo in woord: [grò.t, bò.m] enz. Gooyers oa is dus wel gelijk te stellen met Huizens [ò]. Gooyer schrijft soms ook bij vergissing oo b.v. hoofd, toombank (toonbank), groote (naast groat). Een vergissing in de andere richting is waarschijnlijk Gooyers spelling koaken (koken), want in open syllabe gerekte o spelt hij anders met o b.v. over. Vermoedelijk is er dus wat betreft de representatie van gm. au volledige overeenstemming tussen Gooyer en Huizen.
Voorbeelden van gm. iu zijn bij Gooyer vuur, sturen en beurtlui. Ook Huizen heeft [vy.r, sty.ren] enz. Gm. io wordt soms ee, soms ie. Gooyer schrijft dee, deen (die, dien), neemendal (vgl. echter nyt) en vreend. Huizen heeft [de.] (die) maar [vri.nt]. In andere gevallen schrijft Gooyer ie b.v. dieven, diep, vier. Huizen heeft ook [lif, dip, bi.r] enz. Als Gooyers spellingen neemendal en vreend de werkelijke toestand goed weergeven is de ee, die wsch. oud is (vgl. de oo uit gm. ô), in de laatste 150 jaar iets verder teruggedrongen.
| |
| |
Over Gooyers konsonantisme is het volgende op te merken. Inlautend sch is bij hem al tot s geworden, b.v. minsen, vissers. Huizen natuurlijk idem. Intervokalische d is bij Gooyer regelmatig vervangen door w of j. Voorbeelden: zouwen, behouwen, gooje (goede), noaijen (nodigen), te vreeje, tyjen (tijden). Dit is in overeenstemming met Huizen. Gooyer kent evenals Huizen de gutturalisering van n na a of o voor dentaal. Voorbeelden bij Gooyer: mangd, mankje (mandje), hangd, brangd, langd, angers (anders); onger (onder), rongd, zonger (zonder). Uitzonderingen zijn want en ons. Voorbeelden Huizen: [laŋt, haŋt, braŋt] enz.; [oŋər, hoŋt, moŋt] enz., maar [ons]. Gooyer schrijft nog verkoft i. pl. v. verkocht, zoals Huizen heeft. Huizen heeft echter nog als relikt [afər] (achter) bewaard.
Bij Gooyers werkwoordsvormen valt op, dat het plur. der praet. van sterke verba (en het plur. der praet. praes.) zich aansluit bij het sing.: zy nammen, gafven, kwammen, wassen (waren), kannen, maggen. Verder dat het part. perf., gevormd wordt met prefix e- en dat de stamvokaal bij de part. der sterke verba soms umlaut vertoont: eweest, edrukt, ofehakt; eschreeven, eleezen; eholpen, eworden; besteulen, ontbeuden, verleuren, ofeneumen (bestolen, ontboden, verloren, afgenomen). Dit stemt in grote trekken overeen met het tegenwoordige Goois, vgl. Hol, Tegenstelling Noord-Zuid 125 vgg. Nog wijs ik op Gooyers leggen (liggen) en zellen (zullen) in overeenstemming met Huizen.
Overziet men deze vergelijking van Gooyer en Huizen, dan blijken de veranderingen, die het Goois in de laatste 150 jaar ondergaan heeft, over het algemeen van heel weinig betekenis te zijn. M.a.w. het Goois is met recht altijd voor een konservatief dialekt gehouden. Het enige verschilpunt van belang is, dat Gooyer regelmatig ea schrijft waar de algemene taal [a.] heeft, terwijl Huizen maar in het kleinste deel dezer gevallen [ae.] kent. Voorlopig dienen we, zoals ik hierboven reeds betoogde, Gooyer op dit punt nog even te wantrouwen. Op alle andere punten kunnen we zijn gegevens dankbaar aanvaarden.
K. Heeroma. |
|