De Nieuwe Taalgids. Jaargang 31
(1937)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |
Een boek over Arij Prins.Ga naar voetnoot1)Men kan van Sint Margaretha, van Dragamosus, van de Heilige Tocht, van al die kleurige fresco's, die visionnaire evocaties, genieten, zonder zich erom te bekommeren wie de schepper ervan was, hoe hij leefde en werkte, welke voorstudies hij maakte voor zijn realistisch-fantastische verhalen. Doch als men dat wèl wil weten, als men zich interesseert voor de persoonlijkheid van deze proza-dichter, zijn levensomstandigheden, de evolutie van zijn kunstenaarschap, zijn voorkeuren en werkwijze, dan kan men in het met ijverige liefde zorgvuldig bewerkte proefschrift van Uri alles vinden wat men zoekt. Nauwkeurig gaat hij de invloeden na die op Prins gewerkt hebben, in de eerste plaats die van de Haagse schilderschool, de invloed van Jozef Israëls en anderen. Het sprak vanzelf dat de picturaal aangelegde jongeman de omgang zocht van Offermans, de Bock, Zilcken, de Zwart, van Isaäc Israëls en Breitner. Gelijktijdig openbaarde zich zijn belangstelling voor het nieuwe franse realisme. In liefde daarvoor voelde hij zich verbonden met Van Santen Kolff - die pionier -, Frans Netscher en Van Deyssel. Het eerste werk van Prins (b.v. de verhalen verenigd in de bundel Uit het Leven, in het najaar van '85 bij Mouton uitgegeven) toont hem als schilderend en realistisch verbeelder van gewone mensen, volksmensen vooral. Zijn artikelen van die dagen in De Amsterdammer zijn gewijd aan franse realisten: Zola, Desprez, Caze, Paul Margueritte. Het vertrek van Prins naar Hamburg in September '85 zou voor zijn kunst van grote betekenis worden. Hij werd afgesneden van de persoonlijke omgang met de hollandse jonge vertellers, kwam in contact - eerst schriftelijk daarna persoonlijk - met franse schrijvers die de reactie vormden tegen de naturalistische school, zoal niet wat hun schrijfwijze dan toch wat hun ideeën en onderwerpen betrof: Huysmans, Barbey d'Aurevilly, Villiers de l'Isle Adam, Bloy. | |
[pagina 131]
| |
De gesprekken met Huysmans, die hij in Parijs herhaalde malen bezocht, de briefwisseling met hem, het lezen van diens boeken, ze moeten in sterke mate Prins beinvloed hebben, en bij hem het verlangen gewekt zijn onderwerpen elders dan in modern-hollandse volks- of burgerkringen te zoeken. Verzekerde Huysmans niet telkens in zijn brieven aan Prins dat het naturalisme dood was, dat niemand meer aandacht schonk aan het verschijnen van een Zola-roman, lang vóór Van Deyssel zijn bekende woorden sprak? Zo kwam ook Prins, vóór Van Deyssel, terug van zijn bewondering voor Zola en diens discipelen. Prins zelf schreef - zoals men weet - zijn verandering uitsluitend toe aan zijn verhuizing naar Duitsland en de invloed van het duitse milieu, oude kunst, middeleeuwse steden en kastelen, doch Uri heeft mij ervan overtuigd dat Prins zich in de oorzaken van zijn bekering gedeeltelijk vergist moet hebben. De droomverhalen die hij in de Nieuwe Gids begon te publiceren, doen ongetwijfeld denken aan die van Huysmans (zoals de droom in En Rade) en van Poe. In een artikel over Huysmans in de Nieuwe Gids (5e aflevering '86) waardeert hij bij deze de ‘hooge moeilijke kunst’, die slechts voor weinigen, ‘les raffinés’, toegankelijk is. Evenals Huysmans gaat hij de exotische, fantastische of diabolische kunst van Gustave Moreau, Odilon Redon, Félicien Rops bewonderen. Groot verzamelaar als hij was kocht hij verscheidene stukken van hen aan. Zijn belangstelling voor de middeleeuwen werd in hoge mate verlevendigd door de reis die hij in de zomer van 1888 met Huysmans in Duitsland maakte, met de bedoeling ‘wat oude schilderijen en oude steden’ te zien, en waarbij ze Berlijn, Weimar, Erfurt, Gotha, Eisenach, Kassel, Soest en Keulen bezochten. Het was onder de indruk van die reis dat Prins Een executie schreef, dat in 1888 in de Nieuwe Gids verscheen, in 1890 gevolgd door Sint Margaretha. Veel belangrijks deelt Uri in zijn boek mede over de documentatie van Prins, de bronnen waaruit hij zijn stof putte, de schilderijen die hem inspireerden: historici als Michelet, boeken over kostuumgeschiedenis, heiligenlevens, doeken en prenten van Cranach, Grünewald en andere primitieven, doch ook van romantische schilders, Géricault en Delacroix. Natuurlijk behandelt Uri ook de stijl van de latere proza- | |
[pagina 132]
| |
gedichten, die zozeer verschilt van het wel schilderende doch volstrekt niet extravagante proza der eerste vertellingen. Waarschijnlijk is ook Prins meegevoerd door de woordkunst-koorts, de beschrijvingswellust, die in die dagen in Holland woedde. Het impressionistisch proza van Van Deyssel en het weeldrigpicturale van Van Looy hebben vrij zeker Prins beinvloed, doch ook moeten de Fransen - en in de eerste plaats niet zozeer Goncourt als wel Huysmans - genoemd worden als zijn voorbeeld. Het schilderen zonder werkwoord komt ook bij franse impressionisten herhaaldelijk voor, doch Prins gaat door zijn gebruik van infinitief in plaats van werkwoord-in-persoonsvorm, in woordkoppelingen, in neologismen, oneindig verder dan de Fransen. Aardig komt dat uit in de vertalingen die de Belg Georges Khnopff in 1904 gemaakt heeft van de verhalen uit de bundel Een Koning. Prins heeft de hoop gekoesterd dat die vertalingen in Frankrijk zouden worden uitgegeven, en zond ze aan zijn vriend Huysmans ter beoordeling, in de verwachting dat deze een voorrede ervoor zou willen schrijven. Doch Huysmans was over de vertalingen niet best te spreken. Hij vermoedt wel, door de sluier van een natuurlijk onverwezenlijke vertaling, een bizondere stijlkunst - ‘un art de style spécial’ -, iets als Salammbô en Herodias van Flaubert. Maar de vertolking, ‘fatalement inoriginale’, maakt dat men over deze ‘tableaux sensitifs d'art’ niet oordelen kan. Maeterlinck, als hij Hollands kent, zou misschien het proza van Prins kunnen toelichten, en het persoonlijke aantonen van een stijl, waarvan Huysmans vaag de pracht bespeurt, onder de banaliteit van de vertaling (brief van 26 Juli 1904). En later (Sept. 1904): ‘Vous êtes aussi intraduisible en français que moi en hollandais ou en allemand. C'est là l'embêtement des stylistes’. Inderdaad wekken de bewerkingen van Khnopff wel de indruk dat Prins een hollandse Flaubert is, de Flaubert van Saint Julien l'Hospitalier en de vertellingen die Huysmans noemde. Er is overeenkomst tussen beiden. Men denke aan hun nauwgezette voorarbeid, de langzaamheid waarmede zij hun kunstproza boetseerden, hun liefde voor verre en vreemde tijden, hun genegenheid voor het bizarre. Zijn drukke koopmansleven liet Prins slechts weinig tijd voor literaire arbeid. Zou hij meer en | |
[pagina 133]
| |
anders gewerkt hebben als hij zijn dagen aan artistieke schepping had kunnen wijden? Khnopff laat, door zijn vertaling, Prins tot Flaubert naderen, omdat hij veel van de originaliteit van het hollandse proza doet verdwijnen, de infinitieven door het verbum finitum vervangt, de eigenaardig samengesmede woorden scheidt en omschrijft, het strofisch ritmisch karakter niet altijd behoudt. Toch is zijn overzetting, wat de betekenis van woord en zin betreft, over het algemeen nauwkeurig, en treft ze soms door gelukkige vondsten bij de weergave. Ziehier een voorbeeld, enige zinnen uit Dragamosus genomen, in het begin van het verhaal, beschrijvend de slaapzaal en de bruid, wachtend de oude koning: Door rood glas, uit zeven lampen tuiten,
hoog in één slinger-schommeling
het licht bloed-week helderen de boven-zaal,
waar cirkel-rijen bonte-steenen vogels in ovalen,
en laag-onder sluyeren de ingesloten rooie nacht
om zware meubel-stukken in roerloos-somber glimmen.
Vaal in het midden het hoog bedde-witte,
waarop wachten het innige mysterie Markowefe,
zonder kroon, in wiege-kinder-langen rok van bloeme-lila met roomedie
bedde-af in gaze golving. [harten,
Statelijk de handen-bleekheid boven-op in vinger strengeling
als samen-bloemenstengels,
en slange-kronkelen gouden banden met oog-robijnen
om de boven-haare weekheid.
En Khnopff:Ga naar voetnoot1) Au travers du verre, couleur de sang, de sept becs de lampe,
la lumière, haute dans un balancement,
éclaire d'un rouge pâle le dessus de la salle,
où des cereles d'oiseaux de pierre bigarrrée, en des ovales,
et, basse, la nuit rouge enclose tisse un voile de tristesse
autour des lourdes masses des meubles aux reflets immobiles et sombres.
Terne, au milieu, la haute blancheur du lit,
où attend la révélation de l'intime mystère Markowèfe,
sans couronne, dans une longue robe, comme une enfant au berceau,
[lilas, avec des coeurs crême,
qui descend du lit en flots de gaze.
| |
[pagina 134]
| |
Suave est la pâleur des mains levées, dont les doigts sont enlacés,
ainsi que des tiges de fleurs;
autour de la mollesse blonde des cheveux,
c'est un serpentement de bandes d'or, aux yeux de rubis.
In ‘des lourdes masses des meubles’ zal ‘des meubles’ een drukfout zijn voor ‘de meubles’, terwijl ‘tisse un voile de tristesse’ het beangstigende ‘onheil-sluyeren’ niet voldoende weergeeft. Waarom ‘la révélation de l'intime mystère’? Statelijk is niet ‘suave’. Hoe banaal-omschrijvend is ‘dans une longue robe’ etc. naast het Hollands! Men ziet het: het prozagedicht van Prins is iets anders geworden; wat voor ons de schoonheid ervan uitmaakt, is verdwenen. En bij deze vergelijking bedenken we hoe jammer het is dat Uri, in zijn overigens verdienstelijk boek, niet een hoofdstuk gewijd heeft, louter esthetisch, juist aan die schoonheid van het Prinselijk proza. Zo'n hoofdstuk, waarin hij, alle mogelijke bronnen, invloeden en reminiscenties vergetend, de kostelijke eigenschappen ervan had beschouwd, zou een magnifieke bekroning geworden zijn van zijn vlijtige studie. Hilversum. P. Valkhoff. |
|