De Nieuwe Taalgids. Jaargang 31
(1937)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOver de volgorde van twee verbonden infinitieven.In het Nederlands zijn een aantal werkwoorden die een infinitief zonder te achter zich (kunnen) krijgen: in de eerste plaats een groep hulpwerkwoorden van tijd, modaliteit of aspect, zoals zullen, moeten, blijven, lopen, gaan (zie de Moderne Nederl. Grammatica van Overdiep, § 270) en verder een aantal werkwoorden waarop een accusatief met infinitief kan volgen: verba van gewaarwording (horen, zien); doen en laten en - in beperkter gebruik nog enkele andere (leren; zie Overdiep, § 202); dus: hij moet hier komen, ik hoorde hem zingen enz. Komt nu het werkwoord waarop de infinitief volgt, zelf in de infinitief te staan, dan volgen twee infinitieven op elkaar, onmiddellijk, ongescheiden; tussenplaatsing van andere zindelen komt in normale taal niet voor; hij zal hier moeten komen, we willen hem dat lied horen zingenGa naar voetnoot1). Formeel hebben we ook een opeenvolging van twee infinitieven in zinnen als: we hebben hem horen zingen, hij heeft niet kunnen komen, waar de eerste infinitief een voltooid deelwoord vervangt. Ook deze verbinding betrek ik in mijn bespreking. Bij normale accentuatie valt de klemtoon op de infinitief, die ook krachtens zijn betekenis in de groep domineert, en dus niet op die van de hulpwerkwoorden of andere begeleidende infinitieven: hij heeft niet willen hòren enz. (maar natuurlijk ook: wìl hij het niet doen, hij zal het mòeten doen). Over de volgorde van deze twee infinitieven wil ik hier enkele opmerkingen maken. | |
[pagina 93]
| |
In het algemeen beschaafd Nederlands komt, zoals men weet, de dominerende, de nader bepaalde (de geaccentueerde) infinitief achteraan; vaste uitdrukkingen als iets weten van horen zèggen (leven en làten leven) illustreren dat; afwijking van die volgorde wordt - enkele uitzonderingen die aanstonds ter sprake komen, daargelaten - als provincialisme gevoeld. Het Duits vertoont de omgekeerde volgorde: er wird schlafen gehen; ich habe es nicht tun können; enkele Nederlandse dialecten eveneens, en ook in het A.B. is soms de andere volgorde geoorloofd. Daarover aanstonds enkele woorden. Mijn opmerkingen gelden in hoofdzaak 17e-eeuwse taal. Overdiep zegt in zijn Zcventiende-eeuwsche Syntaxis, § 20: Bij een verbinding van twee infinitieven staat die van het hulpwerkwoord nooit achteraan.Ga naar voetnoot1) Het door Overdiep verwerkte materiaal is omvangrijk en veelsoortig genoeg om deze regel voor het ‘Hollands’ der 17e eeuw in het algemeen te aanvaarden. Maar, er zijn uitzonderingen, zelfs is er één in het door hem gebruikte materiaal. In de Spaansche Brabander, vs. 315-16, vraagt Jan Knol aan Floris Harmensz., den ‘hondtslagher vande Kerck’: ‘Seljer wel ingaan durven?’ (in het huis van een aan ‘de gave Gods’ gestorvene) en het antwoord luidt: ‘souw icker niet ingaan durven?’ Op Bredero kom ik aanstonds terug. Ik begin met Dirck Adriaenz Valcooch, bij wien we, om straks te vermelden redenen, vbb. mogen verwachten. Men vindt in zijn proza: by dat selve glas salmen sien mogen te studeren; daerna suldy daer op schrijven mogen (uitg. De Planque, resp. blz. 248, 251); in zijn poëzie o.a.: dat kennende.... salmen haer de selve (de Catechismus) tweemael deurlesen laten (De Planque, blz. 194; in rijm). Maar ook bij onze Amsterdamse kluchtspelschrijvers is de volgorde: dominerende infinitief-begeleidende niet zo ongewoon. In de Sp. Brab., vr. 1942 leest men gaan laten; Griane 2604: speulen gaen; Rodd. ende Alph. 477: wat of hem desen Geck wel mach duncken laten (ook in de Symen, vs. 362); in de Warenar, vs. 316: je soutme niet kennen willen. Uit Van Moerkerken's Het Nederlandsch Kluchtspel laten zich gemakkelijk een aantal vbb. verzamelen; bijv. blz. 76: soo meugen wy 't effen maken gaan (blz. 133 en 170: halen gaan); blz. 104: eermender | |
[pagina 94]
| |
een boot mee sou winnen kennen (uit een Zuidhollandse klucht; blz. 216: wenschen kunnen); blz. 76: ick sel.... mijn ghesegghen laten (blz. 166: 'kselse.... rusten laten); blz. 220 je moet.... leggen blyven. In al deze vbb. uit Van Moerkerken staat de slotinfinitief in rijmpositie. Men ziet, de vbb. zijn niet zo schaars te vinden.Ga naar voetnoot1) Vooral in Amsterdam moet, dunkt mij, de van hedendaagse spreektaal afwijkende volgorde niet zo ongewoon zijn geweest; benoorden het IJ, in het Zaans, is de enig-mogelijke volgorde, ook heden nog: dat hadje wel lête kenne, ik heb et maar loope lête (zie Boekenoogen, De Zaanse Volkstaal, § 177). Boekenoogen geeft een enkel vb. uit vroegere taal (Soeteboom)Ga naar voetnoot2) Dezelfde woordorde heeft het Drechterlands (Karsten, § 162): ze hadde zitte moeten; moeten zitten is daar uitgesloten. Daarbij vermeld ik nog een vb. uit een Westfriese klucht, een klucht die verschillende Westfriese dialecteigenaardigheden vertoont, nl. de klucht van Jacp Rontvoet door J.F. Vijgh (Hoorn 1645); soud een Meyt.... soo langh niet wachte kenne (zie Van Moerkerken, blz. 229). Of het gehele gebied van Noord-Holland benoorden het IJ hier eenzelfde weg gaat als het Zaans en Drechterlands weet ik niet, vermoedelijk wel. Met meer kennis van zaken kan ik spreken over het Fries, waar ook de enig-mogelijke constructie is: de modale (of andere begeleidende) infinitief aan het slot (ook in het stadsfries)Ga naar voetnoot3). Bij verba van beweging en rust is de constructie met een infinitief zonder te in het Fries ongewoon (sitten bliuwe = blijven zitten, stean bliuwe, maar voor gaan werken, komen slapen enz., heeft het Fries geen volkomen gelijke constructie). Verder merk ik op, dat het Fries niet kent de infinitief die het volt. deelw. vervangt; ik heb het horen zeggen: ik hab et sizzen hjerd; hij heeft niet kunnen | |
[pagina 95]
| |
komen: hy hat net komme kend (komen gekund).Ga naar voetnoot1) Men lette op sizzen met n naast komme. Bij de verba van gewaarwording, ook bij blijven (zie het vb. hierboven) gaat een verbaalvorm vooraf op n, een vorm dus die formeel geen infinitief is: de normale infinitief eindigt in het Fries op e: hy scil et lizze litte (laten liggen), hy hat et lizzen sjoen (zien liggen). Verder kan de toestand in het Fries en de historische ontwikkeling van de groep hier onbesproken blijven. Ik kom nu tot hedendaags Nederlands: regel is daar de volgorde: begeleidende infinitief - dominerende infinitief, maar omgekeerde volgorde is in enkele gevallen mogelijk, en wordt door den een meer als ‘afwijkend’ gevoeld dan door den ander. Gewoon is toch wel een bevel: zitten blijven, staan blijven; vgl. ook een zittenblijver (in speciale betekenis); daarnaast ook hij is zitten gebleven? Mijn Nederlands (Hollands) taalgevoel laat mij hier in de steek. De verbinding tussen de twee werkwoorden is innig, nadert tot een compositum. Men zegt ook: hij zal wel zitten blijven, maar niet: hij mag eten blijven, je moet hopen blijven. Bekend is (o.a. uit Van Eeden's Nachtliedje) slapen gaan; verder: laat ons dansen gaan (o.a. in een kinderliedje), maar ook hier zijn het weer een paar vaste verbindingen; niet: we zullen tennissen (beginnen) gaan enz. In de door mij gegeven vbb. is het begeleidende werkwoord een werkwoord van rust of beweging, de andere infinitief is een echte, niet één die een deelwoord vervangt (maar vgl.: hij is zitten gebleven?). Wanneer ik nu nog even een sprong terug doe naar het Middelnederlands, dan geschiedt dat enkel om te laten zien dat ook daar dergelijke constructies in gebruik waren; over systematisch verzameld materiaal uit die periode beschik ik niet: Floris ende Blancefloer 2607: oft ghi wilt spelen gaan; Gloriant 1142: men sal u ene sotternie spelen gaen. Aldus luidt ook de slotregel van de Lancelot van Denemarken. Verder in de Gloriant (buiten rijm): dan seldi Gloriant hanghen doen ane enen boem (vs. 990-91); in de ‘clute’ van Nu noch: dat zal ik u weten laten (vs. 153). In het Mnl. Wdb. vindt men enkele andere vbb. met laten: hem genoegen laten, hem in allen dinghen gewerden laten, enen varen laten. Aldaar ook met de deelwoordsvorm: hi hevetse alle | |
[pagina 96]
| |
slapen ghelaten; vgl. Stoett, Mnl. Syntaxis, § 273: Ten venstren es si liggen gegaen, waarnaast: als hi was slapen gaen ghesont (§ 274). Maar ik begeef mij met deze constructies buiten de te voren gestelde grenzen. Mijn doel was om te lateen zin (zien te laten zegt een Fries!), dat de volgorde van twee verbonden infinitieven in hedendaags Algemeen Beschaafd bijna zonder uitzondering is: infinitief van het hulpwerkw. (begeleidend werkw.) - infinitief van het bepaalde werkwoord (ook bij een groep van drie of meer infinitieven komt deze - de geaccentueerde - aan het slot: ik zou het je hebben willen zien doen) - dit in scherpe tegenstelling met sommige dialecten; verder dat in 17e-eeuwse Hollandse taal dezelfde regel geldt - met een aantal uitzonderingen, bijna alle uit kluchtentaal (gemeenzame taal) verzameld; dat ook in Mnl. dialecten vbb. van de omgekeerde volgorde voorkomen. Amsterdam. A.A. Verdenius. |
|