De Nieuwe Taalgids. Jaargang 31
(1937)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
De tendens van de Nederlandse Tartuffe-bewerkingen.De Tartuffe-critiek in Frankrijk is verre van eensgezind wanneer het er om gaat de tendens van Molière's comedie te bepalen. EldersGa naar voetnoot1) heb ik getracht de kameleontische beschouwingen over dit blijspel tot hun juiste waarde terug te brengen. Hierdoor drong zich bij mij de vraag op: Hoe stond men in ons land tegenover dit stuk? Heeft men ook bij ons dit toneelstuk gebruikt of misbruikt om bepaalde personen of groepen aan de kaak te stellen? In het katholieke Frankrijk zag men in Tartuffe het portret van een slechten katholiek, in Nederland daarentegen zag men in de door Molière gecreëerde type een protestant en wel een ‘Fijne’. Zo vindt men in de tweede druk van de Steiloor, de eerste Nederlandse vertaling van Tartuffe, een gedicht op dit blijspel, waarvan de volgende verzen mijn aandacht trokken: Hier leert men hoe men zich moet voor die Fynen wachten,
Die hoe schynheilig, Godt noch waaren Godsdienst achten.
Deze zelfde tendens treffen wij aan, niet alleen bij degenen die ons een directe bewerking van Molière's meesterstuk gaven, maar ook bij andere schrijvers, die hetzelfde onderwerp als Molière behandelden, doch alleen maar zijdelings zijn invloed hebben ondergaan. Zo legt Van Halmaal zijn schijnheilige, Goedhart, deze woorden in de mond: 'k Heb voor deesen by de Fyne verkeerd,
En zoo wat van haar viese kneepen geleerd.Ga naar voetnoot2)
De Schijnheilige van Van Halmaal, die wel geen bewerking is van Tartuffe, heeft toch vele trekken gemeen met het Franse model. Bij Molière is de droevige figuur een gulzigaard, zo ook bij Van Halmaal, waar we de volgende verzen vinden: Zeldrement, de FyneGa naar voetnoot3) kunnen braaf bikken,
'k Docht dat de knegt in de brokken zou stikken.
| |
[pagina 79]
| |
In een tweespraak tussen Tryn en Valentyn beluisteren we dezelfde toon: Tryn (tot Valentyn).
De Fyne zyn hongerig, naa een vermakelyke reys,
Zy zyn niet vies, van een lekker stuk vleys,
Al kosten ze 't al voor haar maag vergaaren,
Zy zullen nooit iets, voor een ander spaaren.
Valentyn.
Wat kwelt me onse Tryn! ze komt by verstand,
Jy beschryft de fyne, volmaakt en galand.
Tryn.
Met reeden, 'k hebber veel tyd meê versleeten
Zy hadden my zelfs wel meê opgegeeten,
Zoo hongerig vallen ze door de bank.
Maar ik wagte my voor die buyken vol stank.Ga naar voetnoot1)
De moeder van Orgon, Pernelle, laakt in het Franse meesterstuk alle opsmuk in kleren. Bij Van Halmaal constateert men iets analoogs: het zwart met de bef is de enige zaligmakende dracht. In het Kraambed of Kandeelmaal, schildert Th. Asselijn Jan Klaasen als een echten schijnheilige, die onder deze vermomming huwelijksontrouw pleegt en tot echtschennis vervalt. Asselijn wil alleen maar de schijndeugd uittekenen: ‘deze pest der zeden.... zonder iemand daar door 't in byzonder te kwetsen of ten toon te stellen...., daarin volgende dien vermaarden Fransen Blyspeldigter MolièreGa naar voetnoot2), in zyn Tertuf, daarin hy tot verbeteringe der zeden van zyn Landaard deselfde Schyndeugd heeft afgebeeld,’Ga naar voetnoot3) aldus luidt het voorwoord. Maar de schepper van de Jan Klaassen-figuur houdt zich niet aan dit goede voornemen. Hij hekelt wel niet de ‘Fijnen’ in het algemeen, maar wel een bepaalde kerkelijke gemeenschap, de Poolse Broeders.Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 80]
| |
Doch miest hebjese (de Schynheiligen) onder de Poolse broeders,
die dese sleur soo volgen,
Die den stinkenden draf van Krakou soo gulsig hadden ingeswolgen
Datse dronken zyn van schyndeugd, deur welke gryns en listig beleyd
Zy elk weten te betoveren, en dat met den dekmantel van
schynheiligheyd.Ga naar voetnoot1)
Asselijn zegt dit niet terloops, maar heeft het beslist als een aanval bedoeld. In zijn voorwoord komt hij er nog op terug om zijn bestrijding te rechtvaardigen: ‘Maar al de Wereld is genoeg bekend wat schadelyke opinie deze Luyden (de Poolse Broeders) by hun voeden, en zyn eygentlyk diegeene, die met Schyndeugden bekleed zyn.... welk schadelyk gevoelen by alle Academiën van 't bekende Kristendom eenparig is verworpen, en als een vergiftige besmetting is uitgeroeyd.’Ga naar voetnoot2) De Poolse secte is niet de enige, die bij Asselijn over de hekel gehaald wordt. De grootste schanddaad uit het stuk, het verleiden van Hillegond door den schijnheiligen Jan Klaassen, wordt op rekening van de Munsterse BroedersGa naar voetnoot3) geschoven. Wanneer wij nu de auteurs die indirect de invloed van Tartuffe hebben ondergaan, verlaten en komen tot degenen die een directe bewerking van Molière's blijspel hebben gegeven, dan dienen wij allereerst stil te staan bij de Steiloor, de eerste Nederlandse vertaling. Dit toneelstuk dat zonder naam van den schrijver is verschenen, wordt in alle catalogi toegeschreven aan P. Schaak. Onder de Nederlandse biographische woordenboeken is dat van Van der Aa het enige dat zijn naam vermeldt, zij het dan ook met deze sobere aanduiding: ‘Pieter Schaak, tooneeldichter die bloeide in het midden der XVIIe eeuw. Men heeft van hem Steyloor en Ariodont en Polites of verloste onnoselheyt.’Ga naar voetnoot4) Hierbij onmiddellijk aansluitend vermeldt dit biographisch woordenboek nog een anderen Schaak, een zekeren Petrus. Hij ‘werd in 1654 als proponent beroepen in Bovenkarspel, in 1658 te Alkmaar, in 1667 te Amsterdam, waar hij den 17 Sept. 1678 in den ouderdom van 54 jaren overleed. Hij was een man van buitengewone geleerdheid en welsprekend leeraar, en een | |
[pagina 81]
| |
der leermeesters van den hoogleeraar Salomon van Til.’Ga naar voetnoot1) Spoedig rees bij mij het vermoeden, nadat ik de inhoud van de Steiloor eens goed overwogen had, dat Pieter Schaak en Petrus een en dezelfde persoon moest zijn, of liever dat de Dominee Schaak de auteur was van de Steiloor. Zoekend naar bewijzen vond ik in de ‘Nareden’, door Corver geschreven voor Zweerts' Tartuffe-vertaling, een passage die mijn hypothese kwam bevestigen: ‘alleenlyk in ons Vaderland is dit Spel (Tartuffe) na den tyd van wylen Jacob van Ryndorp zeer zelden ten Tooneele gevoerd; zynde dit Stuk door gemelde Directeur vervaardigt geworden; doch dat zeer veel van het origineel van Molière verschilde: Dit voorgemelde en de Steiloor van Dominé Schaak, waaren toen de Stukken die men ten Tooneele voerde.’Ga naar voetnoot2) Maar dit is niet het enige bewijs. De Steiloor zelf komt dit gezegde van Corver nog versterken. In het ‘Berecht’ van de derde uitgave, verschenen, zoals we verder zullen zien, na de dood van den schrijver, leest men de volgende zinsnede, vermoedelijk geschreven door de uitgever zelf: ‘en al 't geen men' er op (op deze vertaling) zoude kunnen berispen, is dat de overzetting al te ernstig en Godvruchtig geoordeelt wordt, om op een Tooneel te brengen, waar over men zich niet moet verwonderen, zo 't anders waar is 't geen men zegt; dat een voornaam Predikant van Amsterdam, zulks gedaan hebbe.’ Dit klopt volkomen met wat ons bekend is omtrent het leven van Dominee Schaak. Hij woonde sinds 1667 te Amsterdam en was een zeer geziene figuur onder de Amsterdamse predikanten. Nu wij het als vaststaand mogen beschouwen dat Dominee Schaak de dichter is van de Steiloor, lijkt het me gewenst de gegevens, die het Biographisch Woordenboek ons over hem verschaft, aan een nader onderzoek te onderwerpen. De dominee zou, volgens Van der Aa, in 1678 op 54-jarige leeftijd overleden zijn. Waarschijnlijk heeft Van der Aa zijn gegevens ontleend aan Melchior Veeris' alphabetische lijst van predikanten van Noord-Holland. Deze schreef in 1705 aangaande Schaak: ‘Gaande nu in het 51sté jaar van zyn Dienst’Ga naar voetnoot3) en in het vervolg op zijn | |
[pagina 82]
| |
werk in 1711 uitgegeven: ‘Gestorven tot Amsterdam Anno 1708, den 18 Sept. gaande in het 54ste jaar van zyn dienst.’Ga naar voetnoot1) Nu heeft Van der Aa waarschijnlijk de woorden ‘zyn dienst’ opgevat als ‘zyn leven’ en als volgt geredeneerd. Schaak werd beroepen in 1654 als proponent, (die datum stond vast evenals de data van zijn andere aanstellingen tot predikant, n.l. in 1658, 1667). Hij is op 54-jarige leeftijd gestorven in 1708. Ergo zou hij proponent geworden zijn in het jaar, dat hij geboren werd. Het jaartal 1708 moest dus een vergissing van Veeris zijn, en steeds verder redenerend, dat Schaak waarschijnlijk op ongeveer 30jarige leeftijd voor het eerst beroepen werd, kwam hij tot de conclusie dat de dominee in 1678 overleden moest zijn. Maar Veeris stelde zijn predikantenlijst samen tijdens het leven van Schaak. Zijn gegevens betreffende predikanten, die toen nog leefden, zullen dus wel betrouwbaar geweest zijn, vooral als het markante figuren geldt als Schaak. Neemt men aan, dat Schaak op de normale leeftijd als proponent beroepen is, ± 25 jaar, dan kan men benaderend zijn geboortedatum vaststellen op 1629 en was hij dus ± 45 jaar toen hij de Steiloor schreef. Bekijken wij, na deze uitweiding over den schrijver, eens nader de titel van zijn werk. Tartuffe is op ons Nederlands toneel ten doop gehouden onder de naam van Steiloor. Het woord heeft als zodanig ingang gevonden. Zo vinden wij het niet alleen bij Schaak, maar ook bij P. de la CroixGa naar voetnoot2) en Van HalmaelGa naar voetnoot3) in de betekenis van: ‘huichelaar of schijnheilige’. Het Nederlandsch Woordenboek kent deze betekenis echter niet en omschrijft steiloor als een eigenwijs of waanwijs iemand in het volgend voorbeeld: ‘Voor alles wat naar de kerk zweemt, tot mijn Heer de Koster (die ondertussen een domme steiloor is) heeft mama een zekere hoogachting.’Ga naar voetnoot4) 't Wil mij voorkomen dat het hier eerder de betekenis heeft van ‘schijnheilige’ die wij meerdere malen gevonden hebben. Het lijkt mij dat de term Steiloor in verband moet gebracht worden met ‘de steilen’ een andere benaming voor ‘de fijnen’, zoals die nog in verscheidene streken gebruikelijk is. | |
[pagina 83]
| |
Komen wij nu tot het stuk zelf. We kunnen in de volste betekenis zeggen, zoals H. van Loon in zijn proefschriftGa naar voetnoot1) uitdrukt, dat Schaak het Franse blijspel genationaliseerd heeft. In de 2e druk komt dit nog sterker tot uiting dan in de eerste; daar was de plaats van handeling nog niet aangeduid, maar in de latere uitgave speelt het stuk in een kamer van het huis van Domburg in Den Haag. De vertaler heeft aan dit product van Franse bodem een volkomen Nederlandse spheer weten te geven. Geestig zijn de namen die hij aan de personen geeft, zij duiden op een soort realistische symboliek. De onnozele Orgon heet Domburg, wat natuurlijk niet op het Zeeuwse stadje duidt. Damis, die in het stuk van Molière met verschillende heren dreigt slaags te raken, nu eens met Tartuffe, dan weer met den deurwaarder, ook wel eens met zijn vader, krijgt de klinkende naam van ‘Vechthart’. Valère, die met een kuise liefde Mariane bemint, heet ‘Reinhart’. Monsieur Loyal, de deurwaarder van het hof, stelt zich aldus voor: Karst Goedbloed is myn naam, van Schutdorp in Westfranken.Ga naar voetnoot2)
Als Vechthart echter hoort dat hij komt om hun op last van Tartuffe het huis te doen ontruimen, antwoordt hij: Zouw dat Karst Goedbloed zyn? 't is Pieter Drakebloed.Ga naar voetnoot3)
Nederlandse vrouwennamen vervangen natuurlijk de Franse. Zo wordt Mariane Maria, Elmire Machtelt, Flipote heet Klaar enz. Schaak volgt de Franse tekst vrijwel op de voet, behalve in het 1e bedrijf waar hij enige honderden verzen inlast, die ten duidelijkste bewijzen, wie hij hekelen wilde in deze Tartuffebewerking, want hij critiseert hier Nederlandse toestanden. Uit deze passage, en niet zoals KalffGa naar voetnoot4) meent, uit enige verzen van een naschrift ‘Aan den Leeser’, dat men trouwens niet aantreft in de 1e en de 3e uitgave, blijkt duidelijk dat de dichter den ex-Jezuïet, Jean de Labadie, op het oog had. Zoals andere | |
[pagina 84]
| |
dominee's voor hem hadden gedaan - VoetiusGa naar voetnoot1), GentmanGa naar voetnoot2), KoelmanGa naar voetnoot3), BorstiusGa naar voetnoot4), Johannes van der Waeyen en Hermannus WitsiusGa naar voetnoot5) - voelt dominee Schaak het zijn plicht zijn kudde te beschermen tegen de invloed van de Labadisten. In 't licht van deze reeks van Anti-Labadistische geschriften, moeten wij zijn stuk bezien, dat verscheen in 1674, juist in de jaren dat de volgelingen van Labadie zich zeer beijverden om nieuwe aanhangers te winnen. Daar dominee Schaak nog andere kwaliteiten had dan die, welke meer speciaal eigen zijn aan predikanten en theologen, voerde hij de strijd tegen de sectarissen op een meer artistieke wijze, als toneelschrijver en dichter, daarbij niet nalatend, zoals wij zullen zien, zo nu en dan wapens uit zijn theologisch tuighuis te voorschijn te halen. Het stuk van Molière speelt, zoals men zich herinneren zal, in Parijs, maar de bewerking van Schaak verplaatst ons naar Den Haag. Het Franse was een drama in de Katholieke Kerk, de dominee laat 't afspelen in Gereformeerd milieu, 't Franse en 't Roomse gaan er af, 't wordt Nederlands en Protestant: ‘Hy (Tartuffe) is van Parys, in Den Haag, en uyt het Pausdom in de Gereformeerde Kerk overgebragt, daar hy niet alleen zyn Frans, maar ook zyn Rooms vergeten heeft.’ Voortgaande, zet de dominee onomwonden, in het voorwoord van de 2e druk, uiteen de beweegredenen die hem aangezet hebben tot deze vertaling van Molière: ‘om de superstitie, de hypocrisie, de scheurzugt en andere Kerkelyke gebreken in ons Land in swang gaande, ten spiegel en verbeetering uit te beelden.’ Niet de schijnheiligheid uitbeelden was hoofddoel, maar de scheurzucht, de | |
[pagina 85]
| |
superstitie. Het stuk moest dienen, ‘om alle diegene te waarschouwen, welke van dusdanige Bedriegers verleyd zynde, deselve blindelings aanhangen om haar Standaart te volgen onder de naam van herstelling van het Koninkryk van Sion.’ Dit immers, het herstel van het Koninkrijk van Sion, was het gevleugelde woord dat de Labadie in zijn banieren geschreven had en dat de mensen tot hem trok. Schaak trok vooral te velde tegen degenen die: ‘de vrede der Kercke stooren, en meenen dat der selven stigting en welstant niet anders als door scheuring kan bevordert worden.’ In het gedicht ‘Aan den Leeser’ vindt men een duidelijke vingerwijzing - Schaak en Asselyn ontmoeten hier elkaar - in de richting van de Munsterse Broeders, wier moraal op dezelfde hoogte stond als die van de viervoeters, die men met eikels mest. Men kan de volgende strophen, speciaal de tweede, niet letterlijk opvatten, als men bedenkt hoe de Friese predikanten optraden tegen de Labadisten die zich in Wieuwerd gevestigd hadden, ze uitmaakten voor oproermakers en hen vergeleken bij de Munsterse wederdopersGa naar voetnoot1): Leeser, wyl je my wilt vraagen?
Wie dat wierp dit Steyl-Oors beest,
Lob-oors komen veel van Schaagen,
Doch uyt Friesland wel het meest.
Munsterlandt teelt Steyle-Ooren,
Die met Eykels zyn gemest;
Maar dees Steyl-Oor, naar ik hoore,
Komt heel uyt een var gewest.
Dit gedicht, evenals de aangehaalde passages uit het voorwoord, waar al te duidelijk de dominee uit spreekt, zijn uit de derde uitgave, die na de dood van Schaak verscheen, verdwenen. De uitgever dacht waarschijnlijk meer succes te hebben met een stuk dat tegen de schijnheiligheid gericht was. 't Gedeelte waar de Hollandse dichter het meest afwijkt van Molière en zijn eigen gevoelens laat spreken, is het Ve toneel van het 1e bedrijf. De ontmoeting van Domburg met den schijnheilige heeft plaats op zijn landgoed in Brabant. Op het vroege ochtenduur klopt Steiloor met zijn knecht daar aan. | |
[pagina 86]
| |
Hy was een Jesuït, tot dees tyd toe geweest;
Maar door het vuur en ligt, van waarheid en Gods Geest,
Syn geest ontwolkt, en hy geworden tot een Christen.
Na zelfstryd, onderzoek, benauwtheyd, vraagen, twisten,
Vervolging, op het lest, was hy in groot gevaar
Der wreede loosheid, van Lojolaas kloosterschaar,
In 't holste van de nacht, gebrooken uit die banden.
De deugd en Godsvrucht straalde, in ongemeene glans,
Uit het gescheurd gewaat, en droef gelaat des mans.
'k Ontving hen, enz.Ga naar voetnoot1)
Het is opmerkelijk hoe wij hier, onder dit dichterlijk verzinsel, in grote lijnen weervinden het leven van Jean de Labadie, die, na in de Societeit van Jesus het priesterschap ontvangen te hebben, uit de orde trad, en na heel wat zielestrijd, na de werken van Calvijn gelezen te hebben, overging tot de gereformeerde kerk. Toen hij openlijk als afvallige optrad, werden hem, overeenkomstig de zeden van die tijd, de vervolgingen niet gespaard, en werden er in heel Frankrijk bevelen tot inhechtenisneming gegeven.Ga naar voetnoot2) In de volgende verzen: Hoe hy beroemd was, en gedraagen op de handen.
En had hy maar gewilt, de pauselyke banden,
Verdraagen om zyn ziel, geen wenschen deed hem nood;
Staf, myter, ja de pracht van 't Roomsche purperrood
Hing wis hem over 't hoofd; maar 't was de geest der waarheid,
Die hem, by 't sterrelicht der Schriftelyke klaarheid,
Wees na de zuiv're kerk, langs het hervormde pad,
Tot Christus parel, en onschattelyke schat;Ga naar voetnoot3)
doelt Schaak op zijn vermaardheid als predikant. In Parijs, waar hij geroepen was door de Jansenisten, stroomden duizenden naar de kerk waar hij preekte. In Amiens trof men Lodewijk XIII onder zijn gehoor aanGa naar voetnoot4) en de bisschop van Amiens was zo opgetogen over hetgeen hij gehoord had, dat hij hem het kanunnikambt aanbood.Ga naar voetnoot5) Vervolgens beschrijft de dominee ons de periode van de Labadie's leven, na zijn toetreden tot de gereformeerde kerk: | |
[pagina 87]
| |
Maar sint hy opentlyk, met eeds verbintenis,
Het Pausdom afging, en den gvouwel van de Mis;
En toegelaaten wierd, als herder zelf te preeken;
Hoe machtig in de Schrift! hoe wel begaaft in 't spreeken!
Hoe toonde hy zig op stoel, gelyk een blixemstraal!
Puf onze preekertjes! dit was een andre taal.
Zo ver als Jezus woord, dat van de Schriftgeleerden;
Ging haar te boven, 't woord van deezen nieuwbekeerden,
Daar zweefd en leefd in hem een wonderbaare geest,
Daar men iet Goddelyks, iet overaards, uit leest.Ga naar voetnoot1)
Hij werd openlijk als leraar der gemeente Montauban bevestigd in 1652 na onderzoek van de provinciale synode. Bij zijn komst in ons land, in Utrecht vooral, maakte zijn preken een overweldigende indruk.Ga naar voetnoot2) 't Was heel iets anders dan het tot nu toe gebruikelijke preken in de gereformeerde kerken. Onvoorbereid, voor de vuist weg, sprak hij tot het hart, meer dan tot het verstand. In de volgende verzen: Hy leest geen Formulier van Avondmaal of Doop.
Noch minder, uit een boek, die flaauwe kerkgebeden;Ga naar voetnoot3)
vinden wij een weerklank van de grieven die de synode tegen hem had. Hij verwierp alle formulier-gebeden, bekommerde zich niet om vormen of gewoonten bij predikatie of gebed.Ga naar voetnoot4) De leer van de Labadie is duidelijk weergegeven in deze verzen: Dit's een verborgentheid, om hooger op te haalen.
Dat Jezus, in zyn ryk op aard', zal zegepraalen,
Is in de Schriften klaar. Daar's een verandering,
Een zeldzaam schrikkeljaar, op hand, in alle ding.
Jeruzalem, dat nu in 't puin smoord van zyn muuren,
Zal ryzen uyt syn as: ten kan, ten zal niet duuren,
Dat d'ondeugd voert de vlag van Christus heil'ge schaar.
De gulde tyd word ryp van haare duizend jaar.
En Jesus haar Monarch, het bly triomphlied zingen.
Geen deugniet zal bestaan, als deze bloedvlag waaid,
Als Zions burgery een oegst van lyken maaid.Ga naar voetnoot5)
| |
[pagina 88]
| |
Volgens de Labadie moet men twee tijdperken onderscheiden in de kerk van Christus, het eerste een van lijden, strijden, arbeid en kruis, het tweede een van zegepraal en eer, het duizendjarig rijk, dat hij vooral gepredikt heeft in zijn werk: Le héraut du grand roy Jézus, ou éclaircissement de la doctrine de J. de Labadie, pasteur, sur le règne glorieux de J.C., Elzevier, 1667. In 't bijzonder verlangde Labadie, dat zijn volgelingen alleen maar gemeenschap zouden zoeken met de wedergeboreneGa naar voetnoot1), en zich zouden afscheidenGa naar voetnoot2) uit een verdorven kerk. Dit was de zending die hij kwam vervullen onder de protestantse Nederlanders. De Koning Jezus zend ons dezen zyn heroud;
Die hy die blyde maar, voor allen, heeft vertrouwd,
Om voor zyn aangezicht den heirbaan te bereiden,
En 't uitverkooren volk, van 't uitschot, af te scheiden.Ga naar voetnoot3)
Volgens de leer der Labadisten mochten geen kinderen van goddeloze en ‘onwederborene’ maar alleen die van gelovige ouders gedoopt worden, en dan nog alleen als zij tekenen droegen van Gods genade.Ga naar voetnoot4) Ook was het verboden met onherborenen aan te zitten aan het avondmaal. Hy geeft de kinders van den ruigen woesten hoop
Zo licht niet, als men doet, in 's Drieheids naam, den doop,
En maakt Gods kerk zo tot een enthof, voor den duivel.
Byzonder ziet hy naauw en gaauw op 's Heeren zuivel.
Hy keerd de honden en de zwynen, van den dis,
En kent geen disgenoot, als die herbooren is.Ga naar voetnoot5)
De Labadistische leer van het huwelijk eist dat beide personen begenadigd en wedergeboren zijnGa naar voetnoot6); anders kan het huwelijk niet heilig zijn: Ook om den Echten staat van vlak en vloek te veiligen
Lyd hy geen huwelyks verbond, als tusschen heiligen.
Al 't ander noemt hy maar een beestelyke drift. enz.Ga naar voetnoot7)
| |
[pagina 89]
| |
Dit is het beeld van de Labadie zoals Domburg hem ziet, maar nu tekent zijn broer Goethart (Cléante uit 't Fransche stuk) hem ons zoo als hij in werkelijkheid is: een schijnheilige, die verzot is op een ongebreidelde macht. Zo ontbindt hij ieder huwelijk, waarvan een der partijen blijk geeft dat ze niet herboren is. Wat wil hy grooter macht, als 't breeken en het maaken
Van ieder huwelyk? wat kan een Koning meer?Ga naar voetnoot1)
De Labadie wil voor Paus spelen in de gereformeerde kerk; hij erkent geen enkele macht boven zich.Ga naar voetnoot2) Machtswellust is 't enige wat hem bezielt: vergaap uw niet te zeer
Aan zyn vergulde gryns, die hier is komen schuilen,
Om voor een Pause-kroon, zyn rooden hoed te ruilen.
De tieranny-zucht is 't, die hem tot scheur-zucht perst.
Die de volmaaktheids band der kerk aan stukken knerst.Ga naar voetnoot3)
Zijn leer van het duizendjarig rijk, dat hij met het zwaard wil stichten, is al even verderfelijk, en doet het schrikbeeld van Jan van Leiden weer oprijzen voor de geest. Maar hier komt Jan van Leiden
Weêr spooken uit zyn graf, om Munster te verleiden,
En grondvest Zions muur in bloed en zieledwang.
Dus raakt de boerekryg van Muntzer weêr ter gang;
En zal 't weêrdoopend rot, zich eerlang uitgelaaten,
Vertoonen moedernaakt, op d'Amsterdamse straaten.Ga naar voetnoot4)
Zoals Jan Beukelszoon, de bloedige terrorist, de Jacobijn van de anabaptistische revolutieGa naar voetnoot5), in Munster het nieuwe Sion stichtte, zo zal Labadie eerlang in Amsterdam het rijk van Sion trachten te verwezenlijken.
Vatten wij onze indrukken van de Steiloor samen, dan is onze conclusie dat Molière's Tartuffe, die de huichelende Katholiek verbeeldt, in de Nederlandse Steiloor geworden is de huichelende protestant, die de gereformeerde kerk in gevaar brengt. Een toneelstuk dat niet alleen verwantschap vertoont met de | |
[pagina 90]
| |
Franse Tartuffe, maar bovendien in sterke mate de invloed van de Nederlandse Steiloor heeft ondergaan, is De Schynheilige van Paul de La Croix. Naar het voorbeeld van Schaak heeft de La Croix als model voor zijn schijnheilige figuur een Labadist genomen. Schaak gaf ons een caricatuur van de Labadie zelf, de La Croix wil ons geven het portret van de doorsnee Labadist, omdat deze, volgens hem, in zijn soort, de volmaakste schijnheilige is: ‘Ik laat, aldus het voorwoord, deeze schynheilige spreken als of hy uyt Vriesland van Wiedwaard kwam, niet om aan te wyzen dat die daar woonen schynheilige zyn, maar om een schynheilige uit de fynste soort te verbeelden.’Ga naar voetnoot1) Er is geen twijfel mogelijk, de schijnheilige van Paul de La Croix is een Labadist, hij komt uit Wieuwerd. FransijnGa naar voetnoot2), het dienstmeisje uit het toneelstuk, kondigt hem aan als komend uit Friesland, en KarelGa naar voetnoot3) (de schijnheilige) dient zich zelf even eens zo aan, en begroet Izabel, de vrouw van Lubbert, als gezant der Friese broeders.Ga naar voetnoot4) De Tartuffe-vertaling van Jacob van Ryndorp vertoont maar zeer sporadisch reminiscenties aan de Steiloor van Schaak. Zulks is het geval met de volgende verzen: Daar is Dorine, ik veins, Laurens, sluit weg het boek
Der Pzalmen, 't is genoeg gebeden, ik bezoek enz.Ga naar voetnoot5)
| |
[pagina 91]
| |
die bij Molière luiden: Laurent, serrez ma haire avec ma discipline etc.
Van Ryndorp's verzen hebben voor mijn gevoel iets typisch protestants. Zoals de katholiek die vroomheid veinst, te koop loopt met boetekleed en geeselriem, zo doet de protestant dit met het boek der psalmen. Bruno Zweerts heeft geen bepaalde tendens in zijn vertaling gelegd. En Corver, die voor deze uitgave een ‘Opdracht aan de Huichelary’ schreef, komt er sterk tegen op, dat men dit stuk vooral beschouwt als een satire op de vromen of schijnvromen: ‘Men wil, zoo zegt hij, uwe (i.e. van de huichelary) magt alleen bepalen onder de zoogenaamde Fynen, en men noemt een waare Godsdienstige veeltyds zo schielyk een Huichelaar, als men iemand die met de misbruiken van Ernstige en Geestelyke zaaken den spot dryft, de scheldnaam van Atheïst, naar 't hooft werpt.’ De huichelarij, zo redeneert hij verder, heerst onder alle standen, onder de dichters en de toneelspelers, onder de handeldrijvenden en de ambachtslieden, onder de Practizijnen en de doctoren, en niet het minst onder de vrouwen. Vanaf Zweerts, Corver en Nomsz, wordt het stuk van Molière niet meer gebruikt om schimpscheuten op de ‘Fijnen’ te geven. Corver zag in Tartuffe, die lange tijd niet meer was opgevoerd, een geschikt kasstuk. Dit is de reden waarom hij het uitgegeven en opgevoerd heeft: ‘om den aan Rotterdam grenzenden Schouwburgh, waar van ik tans een werkend lid ben, daar mede, zo veel my mogelyk was, te bevoordeelen, als zynde een Stuk dat op alle Tooneelen de Bestierderen der zelven veel winsten hebbe toegebracht.’Ga naar voetnoot1) Zo blijft het ook gedurende de XIXe eeuw, op één uitzondering na. Bij Waling DykstraGa naar voetnoot2) vinden we de oude tendens van voor Zweerts weer min of meer terug. Zijn Orgon, Tjalke Pau, is in het godsdienstige rechtzinnig gereformeerd. Hij is een Friese heerboer, die renteniert op een groot dorp, en er een eer in stelt om geldelijke steun te verlenen aan alles wat, naar zijn rechtzinnig gereformeerde opvatting, bevorderlijk is voor de goede zaak. Tartuffe, Oebele Clûper, die den rechtzinnigen, goed gefortuneerden boer kent, wil daar partij van trekken en weet hem | |
[pagina 92]
| |
door zijn voorgewende vrome bedoelingen in te nemen. Tjalke wordt des te zekerder het slachtoffer, daar hij met zijn oprecht gemoed niet geloven kan, dat iemand die al zijn gesprekken doorspekt met aanhalingen uit de Schrift, een bedrieger kan zijn. Cléante, de ware vrome naar het hart van Molière, heet in het Friese stuk Reitse Friezema, die de vrijzinnige richting op godsdienstig gebied vertegenwoordigt. Tartuffe integendeel is een huichelende rechtzinnig-gereformeerde. Utrecht. J.J. Soons |
|