De Nieuwe Taalgids. Jaargang 31
(1937)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe taal van een Dordtenaar in het begin van de 17de eeuw.De dialectoloog, die zich een voorstelling wil vormen over het dialekt van een plaats in vroeger tijd, ziet zich voor grote moeilijkheden geplaatst. Voor de meeste plaatsen is hij aangewezen op de uitgaven van oude rechten, die nooit als weergaven van plaatselijke taal kunnen gelden, maar slechts in meer of mindere mate locaal gekleurd zijn. Wie, zoals ik, de moeite nam, verschillende uitgaven met de originele handschriften te vergelijken, komt meestal teleurgesteld uit: de vrij talrijke verbeteringen, die dikwijls aangebracht kunnen worden, betekenen voor de reconstructie van de spreektaal, althans wat betreft de klankleer, niet veel. Ik was dan ook in hoge mate verrast, toen ik in een 17de-eeuws Dordts begrafenisboek, waarop een van de ambtenaren van het Dordtse gemeentearchief mij opmerkzaam maakte, een hand aantrof, die zeer nauwkeurig de Dordtse spreektaaleigenaardigheden weergaf. De hand is heel duidelijk van de andere handen te onderscheiden en schreef tussen 1636 en 1646. Met treffende eensluidendheid van taal, tekende deze hand de personen aan, die in genoemde tijd, in de Grote Kerk werden begraven. De kleine klankleer die hier volgt, is geheel gebaseerd op de gegevens, die deze hand mij verschafte. Over den persoon van den schrijver, kon ik helaas niets te weten komen. De eigenaardigheden van zijn taal kenmerken hem echter als een echt Dordtenaar. Uitgaand van de Germaanse klinkers, laat ik hier het materiaal volgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Germ. ă.De representanten van deze klinker worden op de volgende wijze voorgesteld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Romaans ā.Deze klinker wordt gerepresenteerd door de spelling ae in: straet ‘straat’; Corstiaen ‘Korstiaan’ (eigennaam); mûelenaer ‘molenaar’. Vast te stellen, welke klanken door deze tekens worden voorgesteld, is hier niet moeilijk. We moeten daarbij natuurlijk steeds de klanken van het tegenwoordige Dordtse dialekt in 't oog houden, waarbij we niet mogen vergeten, dat sommige van die klanken ontstaan kunnen zijn na de tijd, waarin onze tekst werd geschreven. a stelt de klinker van Nederlands man voor, een woord, dat in het Dordts nog aldus luidt. Ik moet er hier op wijzen, dat er onder de woorden van groep 1 een paar zijn (pardestal, mart en graft), die blijkens groep 4 een lange klinker (ae) hadden. De lengte van de klinker blijkt dus niet altijd in het schrift tot uitdrukking te komen. e stelt de klinker van Ned. pet voor: nog altijd spreekt de echte Dordtenaar een e voor r + gutturaal of labiaal. ee (meere) stelt blijkbaar een enigszins gerekte e voor (e is steeds lengteteken voor den schrijver: cf. ûe, ije), wat zeer wel mogelijk is voor r, maar blijkbaar niet genoeg opviel om altijd ee te schrijven in zo'n geval, zoals uit de voorbeelden in groep 2 boven, blijkt. ae stelt die klank voor, die in de naaste omgeving van Dordt nog heel gewoon is voor Germ. ā (< ē), d.w.z. een enigszins palatale ā. Voor zover mij bekend, heeft het tegenwoordige Dordts deze klank niet meer (straet werd straat). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Germ. ĭ.De representanten van deze vokaal worden voorgesteld door:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Germ. ī.De representant van deze klank wordt weergegeven met ij: twijnmûle ‘twijnmolen’, brandewijn. Het teken e biedt geen moeilijkheden. We troffen het reeds aan onder de representanten van Germ. a. Het Dordts blijkt Germ. ĭ tot e ontwikkeld te hebben, reeds voor de tijd van deze tekst. Deze eigenaardigheid heeft het Dordtse dialekt tot heden behouden. timmerman en tinnegieter zullen wel als niet-tot-de-spreektaal-van-de-schrijver-behorende vormen opgevat moeten worden: de voorbeelden van temmerman zijn veel talrijker dan die van timmerman. Toch bestaat de mogelijkheid, dat Germ. i voor m en n bewaard of langer bewaard is, zulks in verband met de vorm kijent, die waarschijnlijk wel via *kīnd < kind is ontstaan (zie beneden). Welke klank wordt echter voorgesteld door ije en ij? Stellig niet in de eerste plaats de klinker van Ned. bier. Daarvoor heeft de schrijver de aanduiding ïe (zie boven: 5). Daartegen pleiten ook de vormen vijescooper en ijnde (in de). Om de klank vast te stellen, moet ik hier de geregelde volgorde, waarin ik het materiaal voor U aan wilde voeren, even onderbreken. Belangrijk zijn in dit verband namelijk de vormen clijne en clijene ‘klein’. Hier dient het teken ij, ije dus om een klank aan te duiden, die nu in 't Ned. ei luidt, maar die in het Dordtse dialekt āē (= de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
klinker van Frans père) luidt. Wanneer men de getrouwheid in aanmerking neemt, waarmee dialekteigenaardigheden als die, genoemd onder I, 2 en III, 2, zich tot op heden gehandhaafd hebben, dan is het meer dan waarschijnlijk, dat ook ten aanzien van het bestaan van deze āē in de tijd van onze tekst, geen achterdocht gekoesterd behoeft te worden. M.i. is er dus geen bezwaar tegen, aan te nemen, dat ij, ije de klank āē voor stelt.Ga naar voetnoot1) Naar de reden, waarom juist dit teken deze klank voorstelt, behoeft men niet lang te zoeken. Immers, we zijn in een tijd, waarin de diphthongering van Germ. ī reeds had plaats gehad. De diphthong, die in Dordrecht toen, evenals nu āē geluid zal hebben, werd in het diphthongeringsgebied voorgesteld door ij. De Dordtenaar nu, nam dit teken over en las het als āē (twijnmûele, brandewijn). Deze opvatting wordt gesteund door de spellingen vijes- of vijscooper en tymmerman voor het gewonere vescooper en temmerman. Zo ook ijnde = en de voor in de. Oorspronkelijk heeft het teken y natuurlijk niet āē voorgesteld, maar i zoals nog blijkt uit de spelling bryck naast brick voor brug. Is het louter toeval, dat we in dit geval bijna nooit.. boven de y vinden, of zouden we daarin met een bewust onderscheid te doen hebben? De vorm kij(e)nt zal, omdat kent nooit voorkomt, ontstaan zijn uit *kīnd (waaraan de vokaal dus het lot van de ī gedeeld heeft), welke vorm dan moet worden opgevat als ene, waarin de klinker i voor nd gerekt is. Voor n + konsonant zou de oude i dus bewaard zijn, een verschijnsel dat in de geschiedenis der Germaanse talen niet alleen staat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. Van Germ. ŏ heb ik geen voorbeelden.Toevallig vond ik alleen woorden met Romaanse o. Het zijn: bieekorf ‘bijenkorf’; welgebos ‘wilgebos’; vielpoort ‘vuilpoort’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI. Germ. ō wordt vertegenwoordigd door de volgende spellingen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blijkens de spelling hock naast hoock, moet de Germ. ō nog niet in oe zijn overgegaan. Voor het achterwege blijven van de lengteaanduiding bij de vokaal van hock, vgl. mart, boven I, 1. Voor de ûe zie beneden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII. Germ. ŭ.Voor de afstammelingen van deze vokaal vinden we de volgende spellingen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII. Germ. ū.Deze vokaal wordt vertegenwoordigd door de volgende spellingen:
Over het woord vïelpoort, waarnaast vûijlpoort, verkeer ik in twijfel. Mogelijk gaat het eerste lid terug op Germ. *fuljĂ-‘veulen’, bewaard in het Engelse filly en het Oud-Noorse fyl, fylja met dezelfde betekenis. Het woord vûijpoort bevat dan de niet-Dordtse vorm veul- ‘veulen’, maar met een vokaal, aangepast aan de niet-rondende, Dordtse articulatiebasis. Immers, welke klank wordt door het teken ûij voorgesteld? Als we uitgaan van het boven (4) geciteerde dûl ‘dol’, dan is één ding zeker. We kunnen hier niet te doen hebben met de vokaal van Ned. put, want die kent het Dordts, uit de tijd van onze gegevens, niet: blijkens brick ‘brug’ werd deze vokaal ontrond tot i. De û van dûl kan dus slechts, de achter in de mond gevormde vokaal van Eng. bird ‘vogel’ voorstellen. Deze opvatting wordt bevestigd door het feit, dat in de naaste omgeving van Dordt, de uitspraak dal (a = vokaal van bird) bij oude mensen nog voorkomt. Ik ken voorbeelden uit 's-Gravendeel en Rijsoord. Van Dordt zelf is mij geen geval bekend. Is û echter gesproken als a, dan zal ûe de lange vokaal (ā) voor moeten stellen, in de woorden dûerwaerder en mûele (V, 3). Deze opvatting is, voor zover ik weet, niet meer met feiten uit het tegenwoordige dialekt van Dordt of omgeving waar te maken. Te verwachten is een dergelijke uitspraak echter stellig, want als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
men in plaats van u (van put) i vindt, dan moet men voor de au (van leunen) ee vinden, wat niet het geval is. Blijkbaar heeft het Dordts hier nooit eu gehad! Deze interpretatie heeft nog verdere consequenties. Immers mûele ontstond uit een Rom. *mōlina, maar dûer gaat terug op een Germ. *dŭri-, wat bij gewone ontwikkeling in Dordt *dĭr- (en bij rekking *deer) had moeten opleveren, juist zooals Germ. *brŭgiô in Dordt brik opleverde. We moeten ter verklaring van Dordts dûer dus een tussenvorm met o aannemen (*dŏri), die we kunnen vergelijken met het Engelse door. Ik stel me de ontwikkeling dus zo voor: Germ. *dŭri- > Dordts *dŏri- > Dordts dûer (= dār). De ontwikkeling van ŭ voor r tot ŏ, lijkt helemaal niet onwaarschijnlijk. Men denke slechts aan de algemeen Nederlandse woorden dor, slorpen enz. (zie v.d. Meer, § 36). Vermoedelijk zal men ook dûl op een ouder dol terug moeten voeren, hoewel men dan tevens een umlautsfactor aan moet nemen (*dŭli- > *dŏli > dal), die, voor zover ik zie, nergens ‘belegt’ is. Anders staat het weer met de ontwikkeling van Germ. ū. Een spelling als dûlhûs dwingt ons in de vokaal van het tweede lid een ā te zien. Dat het lengteteken e achter de û niet aangegeven is, behoeft niet te verontrusten: analoge gevallen vindt men onder I, 1 en V, 1. Mijn veronderstelling dat hûs als h.is moet worden uitgesproken, is op verrassende wijze in overeenstemming met de feiten van het moderne dialekt. Inderdaad is de Dordtse uitspraak voor Ned. huis: hıs! Niet alleen in Dordt, ook in Zwijndrecht vindt men deze uitspraak. Ik kan me echter niet voor stellen op welke wijze zich de Germ. ū tot een ā heeft ontwikkeld en moet dus wel tot de conclusie komen, dat we hier te doen hebben met een geïmporteerde klank, d.w.z. met de Brabantse diphthong ui, die echter in Dordtse mond, aangepast aan de Dordtse articulatiebasis, tot een ā werd. Het ging ermee zoals het met de Brabantse ij gegaan was;Ga naar voetnoot1) in het correlatiesisteem van de Dordtse vokalen zijn het partners. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX. Germ. ai.De representant van deze diphthong wordt voorgesteld door:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat ik deze spellingen als weergave van een āē opvat, heb ik naar aanleiding van de voortzetting van Germ. ĭ en ī (boven II en III), uiteengezet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
X. Germ. au.Slechts één voorbeeld tekende ik aan, n.l. rooe ‘rode’, dat tevens syncope van d laat zien. Afgaande op de eigenaardige open klank die de voortzetting vormt van Germ. au in de naaste omgeving van Dordt, in het tegenwoordige dialekt, zal men ook in deze oo wel een open klinker, enigszins opener nog dan die van Ned. oor, te zien hebben. Uit de spelling blijkt hiervan natuurlijk niets. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
XI. Germ. iu.Men vindt de volgende spellingen voor de afstammeling hiervan:
In de eerste helft van de 17de eeuw kent het Dordts dus de volgende vokalen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
regen geen voorbeelden zijn, is natuurlijk een gevolg van de beperkte vocabulaire van de tekst. De vokaal zal desalniettemin bestaan hebben. Als we de correlatiesistemen van deze phonemen opstellen blijkt, dat er, zowel bij de korte als lange vokalen, een open plaats is, die later is gevuld met de vokaal van Ned. schoen en boer. Men zie:
Het is een eigenaardig sisteem, dat blijkbaar geen geronde ‘vordere’ vokalen kent. Juist deze eigenaardigheid zal het geweest zijn, die het dialekt tot aan onze tijd een conservatief karakter heeft doen behouden. Immers, dat een dialekt, onder invloed van een cultureel hoger geapprecieerd idioom, er toe kan komen, in bepaalde woorden zekere klanken over te nemen die toch al in het sisteem voor kwamen, laat zich gemakkelijk denken. Zo kan bijvoorbeeld het Dordts een e voor de a gesubstitueerd hebben, in woorden als erm ‘arm’: de e was een klank die veelvuldig voorkwam en in het sisteem thuis hoort. (Ik zeg kàn, maar zal niet beweren dat het zo gegaan is). Veel moeilijker moet het evenwel geweest zijn een Dordts pit, door een vreemd put te vervangen, omdat hier een klank geïntroduceerd moest worden, die het phonemensisteem totaal vreemd was. Ik kan me zulk een verandering alleen maar voorstellen als het resultaat van een heel lang ontwikkelingsproces, als een soort creolisering, waarbij biologische factoren hebben overwogen. In die mening word ik versterkt door het feit, dat andere handen in ditzelfde begrafenisboek, juist wel geronde ‘vordere’ vokalen opleveren (brugge i. pl. v. brick). Stellig zullen ook deze schrijvers Dordtenaars geweest zijn, al wijkt hun taal ook in andere opzichten af, van die, van den hierboven uitvoerig behandelden schrijver (zij schrijven bijv. ook vis voor ves enz.; cf. boven II, 2). Oorspronkelijk zullen ze inkomelingen geweest zijn. Mettertijd werden het Dordtenaars. De vermenging van deze twee groepen, betekende tenslotte, het prijsgeven van de articulatiebasis der minderheid en die minderheid hebben blijkbaar juist zij gevormd, die de oudste bewoners waren. Richmond. B. van den Berg. |
|