| |
| |
| |
Uit de tijdschriften.
(November-December).
De Gids. Nov.
M. Nijhoff geeft een karakteristiek van de dichter Jacobus Revius. - Ed. A. Serrarens publiceert een kongresvoordracht over de zonderlinge achttiende-eeuwse poeet Willem van Swaanenburg, ‘een verschijning van onverdacht romantisch allooi’, een burleske clown, maar merkwaardig door ‘zijn categorische afwijzing van de criteria en esthetische postulaten van het classicisme’, geen groot dichter, maar ‘een individu in strijd met de gemeenschap’, een mysticus ‘en état sauvage’, door het publiek als singulier bespot. - Anton van Duinkerken's Kroniek der Nederlandsche Letteren is gewijd aan J.J. Slauerhoff.
| |
Dec.
In deze aflevering wordt het honderdjarig bestaan van het tijdschrift herdacht door H.T. Colenbrander met bijdragen over Het ontstaan, een Beredeneerde lijst van Gidsredacteuren, Gidsproblemen 1837-1936 en Politiek in De Gids 1837-1936. - Anton van Duinkerken schrijft over Honderd jaar letterkundige kritiek in De Gids. Wij komen elders in ons tijdschrift op deze aflevering terug.
| |
De Nieuwe Gids. Dec.
Max Kijzer oordeelt zeer gunstig over De waarde van het onuitgegeven dichtwerk van Willem Kloos. - J.B. Schepers (Bredero-dilemma) bestrijdt de mening van Koch, die Margriete wilde vereenzelvigen met Tesselscha. - W. Kloos vestigt de aandacht op Een opmerkenswaardige dichteres, n.l. Edy Dronckers.
| |
Stemmen des tijds. Dec.
Bij gelegenheid vna het zilveren feest van dit tijdschrift werpen een aantal redakteuren en medewerkers een terugblik op de culturele ontwikkeling van de laatste vijf-entwintig jaren. C. Tazelaar schrijft over Een kwart-eeuw literatuurgeschiedenis, waarbij hij als afzonderlijk onderdeel de Protestants Christelijke kunst behandelt.
| |
| |
| |
De Stem. Nov.
Onder het opschrift Hedendaagsch Byzantinisme - waarmee niets depreciërends bedoeld is - karakteriseert S. Vestdijk de poëzie van Mart. Nijhoff, naar aanleiding van zijn Nieuwe Gedichten (1934). In het Critisch Bulletin beoordeelt Tonia de Bilt de Vrouwenspiegel van A.H.M. Romein-Verschoor en De Stem die roept van H. Roland Holst.
| |
Dec.
F. van Oldenburg Ermke handelt over Reinier van Genderen Stort in een bijdrage, getiteld Het leven als kunst. - Dirk Coster zendt een Groet aan de jongeren van Zuid-Afrika bij het uitkomen van hun Jaarboek. - S. Vestdijk besluit zijn bovengenoemde uitvoerige studie over het werk van Nijhoff. - In het Critisch Bulletin beoordeelt Halbo Kool de laatste roman van A. den Doolaard: De groote verwildering.
| |
Groot-Nederland. Nov.
Deze aflevering is bijna geheel gewijd aan de nagedachtenis van Slauerhoff. S. Vestdijk herdenkt hem als dichter; H. Marsman geeft Aanteekeningen bij Slauerhoff's proza. Een reeks van vrienden en vereerders gaven Getuigenissen of lieten Stemmen horen, die gezamenlijk belangrijke gegevens bevatten voor een toekomstige biograaf.
| |
Roeping. Dec.
Onder het opschrift Calliope op vacantie? geeft Gerard Knuvelder een literaire kroniek, waarin een negental nieuwe Vlaamse en Noord-Nederlandse boeken kritisch besproken worden.
| |
Opwaartsche Wegen. Nov.
Tom de Bruin schrijft een herinneringswoord Bij de dood van J. Slauerhoff. - Roel Houwink (Langs de frontlijn) toont zich weinig ingenomen met Van Oldenburg Ermke's bloemlezing uit Katholieke dichters: Van Alberdingk Thijm tot Van Duinkerken en Kuyle, en evenmin met de herleefde Thijm-almanak (1936). Daarentegen prijst hij het proefschrift van H. Weytens: Christus onze Tijdgenoot.
| |
Dec.
P.H. Muller doet een poging om ‘taak en waarde’ van Journalistiek en Literatuur te onderscheiden. - Jan H. Eekhout geeft Gedachten bij hedendaagsche poëzie.
| |
De Werkplaats. Nov.
W.A.P. Smit publiceert de rede, die hij te Deventer gehouden heeft ter herdenking van Revius, de dichter van het Epos der Godsgeschiedenis - D. van der Stoep beoordeelt De barre winter van negentig door Herman de Man; J. Haantjes beoordeelt de roman Reis naar de volwassenheid van Herman Besselaar, en vervolgt zijn kroniek Nieuws uit Zuid- | |
| |
Afrika, handelend over het Proza en de Novelle, het detective-verhaal, de bijbelse roman en P.J. Nienaber's boek over d'Arbez. - J. van Ham bespreekt waarderend de jongste poëzie van Albert Verwey.
| |
Dec.
J. van Ham geeft in de Proza-kroniek een reeks beknopte besprekingen van nieuwe romans.
| |
Dietsche Warande en Belfort. Nov.
E. de Bruyne publiceert een voordracht over De Mensch en de Schoonheid. In de rubriek Vlaamsche Letteren beoordeelt René Verbeeck de verzenbundel Het doode kindje Eric van J. Vercammen.
| |
Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde LVI, afl. 1.
J.H. van Lessen geeft enige Etymologische beschouwingen naar aanleiding van eenige gewestelijke plantennamen, uitgaande van het woord bobbel. - J.A.N. Knuttel zoekt de Maatschappelijke grondslagen van de Nieuwe-Gidsbeweging in de ‘opstrevende klasse der intellectueelen’ met ‘de mentaliteit van een klasse die niet onmiddellijk betrokken is bij voortbrenging en handel’. - Naar aanleiding van het Bredasche Sacramentspel wijst D. Th. Enklaar op een gedicht van Anthonis de Roovere, dat deels en gebrekkig op een schilderij overgeleverd is. Met Dr. W. van Eeghem meent hij dat Smeken het spel niet gedicht kan hebben. Wie deze Smeken geweest is, kan hij slechts gissen; veeleer zou hij De Roovere als auteur blijven beschouwen. - A. Zijderveld komt op tegen de mening van Molkenboer, en antwoordt beslist ontkennend op de vraag Heeft Vondel Spinoza bestreden? - A. Beets toont aan dat het woord Veldiep bij Huygens een Anglicisme is. - A.P. de Bont bespreekt Hofwijck, vs. 25; D. Th. Enklaar de titel van een geuzenlied: Vanden weert int schaecbert.
| |
Tijdschrift voor Taal en Letteren XXIV, afl. 4.
L.C. Michels publiceert een openbare les, getiteld Recht van spreken, waarin hij het probleem van taalkorrektheid van alle zijden beschouwt, o.a. de verhouding tussen verandering en gebruik, met gerechtvaardigde en hyper-kritiek, de verhouding van gewestelijke tot gemeenlandse taal, het ‘taalgevoel’ als toetsmiddel. - G.W. Wolthuis vervolgt zijn opstel over Pieter Langendijk en de Wiskunstenaars, als ‘bijdrage tot de kennis der zeden van onze wiskundige voorvaderen’, waaruit blijkt hoe aktueel Langendijk's spot was. - P. Maximilianus beoordeelt zeer uitvoerig M. van Can's proefschrift over Thijm's dichterlijke periode, met
| |
| |
een lange reeks kritische bezwaren. - Th. H. d'Angremond geeft een toelichting bij De Spaansche Brabander. - L.O. Michels prijst de Jubileumuitgave van Guido Gezelle's werden.
| |
Onze Taaltuin Nov.
Jac. van Ginneken vervolgt zijn studie over Het Woord, met een beschouwing over ‘de weg van de bewuste gedachte naar den uitgesproken of neergeschreven volzin en, de weg van den gehoorden of gelezen zin naar het zinsverstaan’. - J. Grauls levert een tweede bijdrage Van vrijen en vrijers, ‘een kijk in de Belgische taal der liefde’, waarin een lange reeks synoniemen voor vrijer en vrijster nagegaan worden. - K. Sneyders de Vogel beoordeelt J. van Mierlo's studie over Het Roelantslied; J. Wils een boek over Rechtliche Volkskunde, van E. Frh. Von Künzberg.
| |
Dec.
Jac. van Ginneken besluit zijn bovengenoemde studie met een beschouwing over ‘de beginselen waarnaar de structuur van alle talen luistert.’ Hij besluit met een waarschuwing tegen de eenzijdigheid van ‘onze nieuwere taalphilosophen’. - G.S. Overdiep bestudeerde Imperatieven, commando's en signalen in het Katwijksch. - Jan Grauls besluit zijn bijdragen Van Vrijen en Vrijers. - M. Boas wijst op een onzuiver gebruik van wie in Onze kansclarijtaal. - G.S. Overdiep beoordeelt de inaugurele rede van M.S.B. Kritzinger over de studie van Afrikaanse en Nederlandse Letterkunde.
| |
Levende Talen. Oct.
A.J. de Jong geeft kritische opmerkingen Naar aanleiding van de nieuwste examenspelling, die z.i. ingetrokken behoort te worden. - J.B. Schepers (De idee en de taal) verdedigt de vereenvoudigde spelling tegen Hegeliaanse bestrijders. - H.J. van Wielink noemt de taalmethoden die het ‘stillezen’ op de voorgrond brengen willen, Oude wijn in nieuwe zakken. - A.J. Schneiders haalt uit Erasmus' Lof der Zotheid uitspraken aan over de ‘taalmeesters’. - H. Bongers geeft litteratuur over het vraagstuk van Vocabulaire selectie, ten bate van het taalonderwijs. - A.J. de Jong beoordeelt het proefschrift De idylle in de achtiende eeuw van Mej. M.M. Prinsen. - A.C. de Jong beoordeelt Enige balangrijke verschijnselen uit het leven der Nederlandse taal van P. Gertenbach en H. van Slooten, en de uitgave van Mariken van Nieumeghen van G.W. Wolthuis.
| |
Dec.
Als een Verwaarloosde component van het onderwijs in het Nederlands beschouwt J. Karsemeyer de lessen in voordracht, waaromtrent hij uit zijn ervaring een en ander mededeelt. - | |
| |
M.J. Langeveld geeft opnieuw een inleidende bespreking van Reichling's studie over het woord. - C. Hedeman stelt de vraag: Naar een standaarduitspraak van het Nederlands? waarbij hij op de gevaren wijst van de ‘gekunstelde articulatie’ van zekere zangsolisten en op de ‘leestaal’ en onnatuurlijke accentuatie, die men van radiosprekers kan beluisteren. - Onder de boekbesprekingen noemen wij: C.A. Zaalberg over T.J. Haarhoff's leerzaam boekje Afrikaans; H.J. Pos over Cognition and volition in language van H. Mulder, en A. Zijderveld's beoordeling van leesboeken voor de lagere klassen door W. Kramer en door W.H. Staverman.
| |
Volkskunde XL, afl. 1-3.
Jan de Vries betoogt de noodzakelijkheid van Een internationale organisatie voor de studie der Volkskunde, waarvoor de grondslagen, op Skandinavisch initiatief, reeds gelegd zijn. - Een uitvoerige studie wijdde D. Bax aan De geschiedenis van het volkslied: Een boerman hadde een dommen sin. - J.J. Mak geeft het eerste gedeelte van een opstel Over raadsels, in het bijzonder de Oud-Noorse, met een inleidende beschouwing over ‘het raadsel in 't algemeen: oorsprong en indeling’. - L. Beirens behandelt Volksweerkunde in 3467 spreuken en rijmpjes; A.J.: Een Vlaamsch liedje (Roosje en Piet); V. Verhaegen: Volksspelen en Volksvermaken: Duw- en Trekspelen; Springspelen; Klimspelen. - A. Janssens schrijft over Kaartlegsters; V. over De Folklore van de Vlaamsche Kust. - Een aantal Dokumenten en reprodukties van Vlaamsche Volksprenten besluiten de aflevering.
| |
Den Gulden Passer. XIV No. 1.
B. Becker geeft de uitkomsten van zijn onderzoek naar Latijnsche vertalingen van Coornhert's geschriften.
| |
De Nieuwe Gemeenschap. Nov.
In de Kroniek der Letteren bestrijdt H.K. de rede van Anthonie Donker over De toekomst der poëzie.
| |
Die Huisgenoot. Nov.
In deze ‘Kerstuitgave’ schrijft G. Dekker over Ons Jongste Poësie, N.P. van Wijk Louw over Nasionalisme in die Kuns, François E.J. Malherbe over Die Afrikaanse kortverhaal en P.C. Schoonees over Ons Prosa in 1936.
| |
Museum. Dec.
B.A.P. van Dam beoordeelt het proefschrift van Mej. R. Pennink over Nederland en Shakespeare.
C.d.V.
|
|