Mevrouw Bosboom over Wallis.
In haar proefschrift ‘Idee en werkwijze van Mevrouw Bosboom-Toussaint’ heeft Mej. J.M.C. Bouvy op bl. 255 een enkele regel aangehaald uit een ongedrukte, 15 September 1883 aan Mevrouw Jolles gerichte brief over Wallis Vorstengunst: ‘het getuigt op iedere bladzijde van een groot talent, maar dat geen goed kompas heeft, waar het zich naar richt’. Vroeger had de schrijfster zich al geuit over de roman In dagen van strijd van haar jonge navolgster. In een ook ongedrukte brief van 3 December 1877 schreef Mevrouw Bosboom aan Schaepman het volgende:
‘.... Ik ben veel te huiszittend, ik weet het, maar op mijn leeftijd geneest men niet ligt van zulke kwaal, als die eens is gezet. En nu ik van mijn langen omweg teruggekeerd ben (gij zijt al te goed dien mee te hebben gemaakt), is rustig bij den haard gezeten van anderer werk genieten mijne grootste behoefte. Zoo ben ik ook aan 't begin van C.S. Wallis en ik verlang zeer er eens over met u te spreken, want inderdaad, het geeft er stof toe. De vader noemde het een proefschrift zijner dochter, toen hij het mij toezond. Werkelijk heeft het soms iets van eene dissertatie, meer dan van een roman, doch ik, die Gideon Florensz schreef en de reeks Leicesterromans, ik mag haar niet veroordeelen. Aan kennis, aan kracht ontbreekt het hier waarlijk niet en voor zoo jong eene schrijfster is het, dunkt mij, een merkwaardig boek en toch komt het mij soms voor dat er iets ontbreekt, iets dat ik niet regt weet te noemen (want ik ben not at all critical) en dat, geloof ik, maken zal dat het boek, even als mijn meeste historische romans, met een succes d'estime in de boekenkast zal worden gesloten. Verbeeld ik het mij of is het waar? maar die menschen daar spreken in eene taal en in denkbeelden over politiek en godsdienst zooals ze toen niet konden spreken. Meerwoude is fijn, een van de slimste en (voor zijn slagtoffers) ondoorgrondelijkste verleiders, die ik ooit heb aanschouwd - en toch, mij dunkt, hij spreekt de taal van onze modernen, niet die van de vrijgeesten van zijn tijd. Dan, ik hoorde liever hoe gij er over denkt, in plaats van er zelve over uit te weiden, mijn voorloopige opinie (want ik moet nog het derde deel lezen) blijve s.v.p. onder ons. Als ik aan Mejufvr. Wallis schrijf, zal ik opregt mijn gevoelen zeggen, maar ik zou het niet graag doen met hardheid of op eene wijze, die haar kwetste, al heeft zij regt op wat beters dan banale vleierij....’
G.B.