Passagieres.
In de roman van Johan Fabricius, getiteld Charlotte's groote Reis, treft men herhaaldelijk bovenstaande vorm aan. Ik geef slechts drie voorbeelden. Lot is dus de passagieres (blz. 5). ‘Zij voelt, dat in deze seconden het oordeel over haar, de passagieres, de eenige vrouw aan boord op deze reis geveld wordt’ (blz. 6). ‘Misschien vindt hij het wel aardig, dat er op de lange, voor hen reeds eentonige reis, ditmaal eens 'n afwisseling komt in de vorm van een passagieresje’ (blz. 26).
Deze vorm nu is in strijd met het Nederlandse taaleigen. Wij kennen geen suffix -es bij mannelijke persoonsnamen op -ier om daarmede een vrouwelijk individu aan te duiden. Bij enkele woorden komt het suffix -ster voor (herbergierster, tuinierster, warmoezierster). Vgl. het Ndl. Wdb. VI, 1379.
Als wij thans met het woord passagier een vrouwelijk individu willen aanduiden, gebruiken wij de omschrijving vrouwelijke passagier ofwel dames-passagier, welke laatste vorm de auteur zelf ook eenmaal bezigt. ‘Dan komt ter sprake, dat Lotte blij mag zijn, dat er niet nòg 'n dames-passagier aan boord is’ (Vgl. Charlotte's groote Reis, blz. 9).
Bij Van Effen komt nog de vorm passagiersche voor (Vgl. het Ndl. Wdb. XII, 665).
Voorts mag als bekend worden verondersteld, dat Johan Fabricius vrij slecht Nederlands schrijft.
Vgl. o.a. Onze Taal, jrg. IV, no. 2, blz. 8.
Dit is te meer betreurenswaardig, wijl hij behoort tot de meest gelezen schrijvers van onze tijd.
G. Karsten.