De Nieuwe Taalgids. Jaargang 30
(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 407]
| |
Aantekeningen bij de lectuur van Jac. van Looy.Dat de tachtigers in het algemeen sterk onder de invloed stonden van de klassieke en de Engelse letterkunde, mag als bekend worden verondersteld. Voor de invloed der klassieken zij verwezen naar het tijdschrift Hermeneus, jrg. IV,Ga naar voetnoot1) voor de invloed van de Engelse letterkunde naar de dissertaties van G. Dekker Die invloed van Keats en Shelley in Nederland gedurende die negentiende eeu en naar het uitvoerige artikel van prof. De Vooys getiteld: Engelse invloed op het Nederlands in zijn Verz. Taalk. Opstellen, dl. II, blz. 71. De schrijvers in Hermeneus bepalen zich echter in hoofdzaak tot het wijzen op geestelijke affiniteit, op verwante motieven, verwante beeldspraak enz.; van woordontlening, woordvorming, syntactische invloed is uiteraard weinig of geen sprake. Ook Dr. Dekker heeft zich niet ingelaten met de invloed van taal en stijl der door hem behandelde dichters op onze tachtigers, hoewel er hier, nu het ging om twee Germaanse talen, alle aanleiding voor bestond. Want men kan wel a priori de stelling opzetten, dat de hevige belangstelling der tachtigers voor de Engelse letterkunde niet zonder invloed kon blijven op hun taal en stijl. Dat dit feitelijk zo is, heeft prof. De Vooys - in hoofdzaak wat de woordontlening betreft - zeer duidelijk in zijn bovengenoemd art. aangetoond. Als hij de periode van '80 genaderd is, schrijft hij: ‘Omstreeks 1840 was het kennen van Engels nog een voorrecht van weinigen; omstreeks 1880 was een geslacht opgegroeid, dat door een opleiding op Gymnasium en Hogere Burgerschool evenveel van het Engels kende als de grootvaders van het Frans. Boeken, tijdschriften en kranten werden in veel ruimere kringen verspreid; het aantal vertalingen nam sterk toe. De letterkundige beweging van '80 wekte nieuwe belangstelling voor Engelse poezie’ (blz. 103). En dat deze kennis van en belangstelling voor de Engelse letterkunde Engelse invloed op het Nederlands ten gevolge had, constateert de schrijver even verder als hij zegt: ‘De taalver- | |
[pagina 408]
| |
nieuwende dichters en schrijvers van '80 hebben soms bewust, soms onbewust uit de Engelse taalvoorraad geput.... In de Shakespeare vertalingen van Van Looy behoeft men niet lang naar anglicismen te zoeken’ (blz. 105). En hiermee ben ik meteen waar ik wezen wil, n.l. bij Van Looy. Want de lectuur van zijn werk geeft mij aanleiding dit aan te tonen, speciaal wat zijn zinsbouw betreft. Dat ook Van Looy een grote belangstelling had voor de Engelse letteren blijkt wel uit het feit, dat hij 5 stukken van Shakespeare vertaalde en dat hij op zijn reizen door Spanje en Marokko blijkbaar meermalen met Engelsen of Amerikanen heeft omgegaan, besluit ik uit de volgende passage in Reizen: ‘Onze twee reisgenooten zijn diezelfde Amerikanen van Marseille, heel-jong getrouwde luidjes, het is meteen goed voor Theobald zijn Engelsch’.Ga naar voetnoot1) Dat er derhalve in het algemeen gesproken Engelse invloed op het werk van Van Looy valt aan te wijzen, zal wel niemand bevreemden, maar dat ook zijn zinsbouw soms geheel Engels is, zou men toch bij dezen ras-echten Hollander niet zo dadelijk verwachten. Men dient echter, waar het gaat om syntactische invloed van een vreemde taal op die van een Hollands kunstenaar aan te wijzen, dubbel op zijn hoede te zijn. Kunstenaars toch hebben vooral om redenen van accent en rythme een sterke neiging om van de gewone zinsbouw af te wijken. En dus zou het wel eens kunnen gebeuren, dat, wat wij als uitheemse invloed aanwijzen, eenvoudig een eigen uitingsvorm is van den kunstenaar. Toch waag ik het er op om de volgende constructies bij Van Looy, als Anglicismen te beschouwen. Hierna vermeld ik nog enkele constructies, die ons wel vreemd aandoen, doch met Engelse invloed m.i. niets hebben uit te staan. | |
I. Het weglaten van het voegwoord dat vóór afhankelijke zinnen.In het mnl. (vgl. Stoett, Mnl. Spraakkunst § 301) is deze constructie zeer gewoon en ook in de hedendaagse taal komt zij wel voor in zinnen, waarin een mededeling, een gedachte, gevoel, of waarneming wordt uitgedrukt (vgl. Overdiep, Mod. Ndl. Grammatica, § 364). Doch het onbeperkte en voor ons taalgevoel | |
[pagina 409]
| |
vaak stuitende gebruik van deze constructie is m.i. aan Engelse invloed toe te schrijven. Ik geef maar enkele voorbeelden, want de plaatsen zijn talrijk, zowel in zijn oorspronkelijk werk als in zijn Shakespearevertalingen. Alleen reeds in zijn Hamlet-vertaling tekende ik meer dan 25 plaatsen op. Voorbeelden: ‘Hij wachtte, wetende het was bij nummer tien’ (Reizen, blz. 16). | |
II. Omschrijving van de persoonsvorm van de o.t.t. of o.v.t. door middel van het ww. zijn + het onv. deelw.Weliswaar komt deze constructie reeds voor in het mnl. (vgl. Stoett, Mnl. Spraakk., § 257), alsmede in de 16e en 17e eeuw (vgl. Tijdschr. voor Ned. Taal en Letterkunde, d. 44, blz. 135) en ook wel in de hedendaagse taal in bepaalde zinnen als: er is wat gaande, ze is lijdende enz., maar al weer het zo veelvuldig en voor ons taalgevoel vaak ongewoon gebruik van deze constructie bij Van Looy is m.i. aan Engelse invloed toe te schrijven. Voorbeelden: ‘.... en ze waren zoekend naar een woonplaats’ (Reizen, blz. 163). Meermalen gebruikt Van Looy in zijn vertalingen deze constructie, ofschoon het oorspronkelijk deze niet heeft. Waarschijnlijk, omdat het onv. deelw. hem in dit jambische versschema goede diensten kan bewijzen. Ik geef slechts 3 voorbeelden uit de Hamlet-vertaling. ‘Is 't niet den koning lijkend? Kijk Horatio’ (blz. 3). | |
[pagina 410]
| |
‘Zijn baard was grijzend? Neen?’ (blz. 18). | |
III. Hoofdzinnen, ingeleid met een bijw. bepaling of voorafgegaan door een bijw. bijzin, hebben vaak de constructie: bijw. bep. - respectievelijk bijw. bijzin - subj. vf. in plaats van bijw. bep. - resp. bijw. bijzin - vf. subj.Voorbeelden: ‘Over de gladde rails hij trad’ (Feesten, blz. 171). | |
IV. Ook na de directe rede maakt de schrijver soms geen gebruik van inversie.Deze constructie is echter vrij zeldzaam. In het Engels zijn beide constructies gangbaar. Voorbeelden: ‘Ze het 't zuur; hij zei’ (Jaapje, blz. 176). Vergelijk hierbij de volgende zinnen, die ik optekende uit The Poetical Works of H.W. Longfellow, London 1861. ‘My errand is not death, but life’, he said (blz. 392). | |
V. De bijw. bepaling, resp. predicaatsnomen of lijdend voorwerp, komen achter het gezegde in plaats van er vóór.Deze constructie komt gewoonlijk voor in bijzinnen, een enkele maal ook in hoofdzinnen. ‘'t Was precies of de schuit lag stil’ (Jaapje, blz. 223). | |
[pagina 411]
| |
Tenslotte wil ik nog met een enkel woord wijzen op enige constructies, die nu wel niet aan Engelse invloed zijn toe te schrijven, maar die ons toch zeer ongewoon voorkomen. | |
I. Soms wordt in een bijzin de samengestelde tijd door een bijw. bepaling gescheiden, waar wij in gewoon taalgebruik de delen van de samengestelde tijd zouden bijeenhouden.Voorbeelden: ‘Cora hinkelde zonder dat een “baan” geschreven op de steenen was’ (Jaapje, blz. 100). | |
II. Na de 3e persoon van een enkelvoudige tijd (praesens of imperfectum) van het ww. lopen volgt soms de infinitief zonder te.Weliswaar komt deze constructie in het mnl. voor (vgl. Stoett, Mnl. Spraakk., § 262) en ook wel in latere tijd (vgl. het Ned. Wdb. VIII, 2849), maar thans is ze toch wel vrij ongewoon. Ik tekende slechts een paar plaatsen op. ‘Dadelijk liep het grazen’ (Reizen, blz. 71). | |
III. Het bijw. er wordt meermalen in een hoofdzin tussen het subject en het vf. gevoegd in plaats van aan het begin van de zin of achter het vf.Voorbeelden: ‘Niets er was dan een schimmige baan’ (De wonderlijke avonturen van Zebedeus, blz. 7). | |
IV. Meermalen vindt men in mededelende zinnen de constructie: subj. (resp. aanloop) - lijdend voorwerp (resp. subj. of naamwoordelijk deel van het gezegde) vf. in plaats van subj. (resp. aanloop) vf. lijdend voorwerp (resp. subject of naamwoor delijk deel van het gezegde). | |
[pagina 412]
| |
Voorbeelden: ‘Elkeen zijn eigen brood moest leeren verdienen’ (Jaapje, blz. 3). | |
V. Zeer vaak treft men in bijzinnen, ingeleid met het voegwoord of in de betekenis van alsof, onmiddellijk na het voegwoord het vf. aan in plaats van het subject.Voorbeelden: ‘“Zoo kom je maar eens kijken,” bromde Rijs, of kwam het uit de grond’ (Jaapje, blz. 59). Vermoedelijk is deze constructie een germanisme. Althans in het duits is deze zinsbouw zeer gewoon, zoals uit de volgende voorbeelden blijkt. En dat Van Looy ook voor germanismen niet bang was, zal de aandachtige lezer van zijn werk herhaaldelijk opmerken o.a. in zijn Ode aan Rembrandt. ‘Carla stand auf, als zöge er ihn dorthin’ (A. Schnitzler). Zoals bekend is, heeft C.S. Adama van Scheltema in zijn werk De Grondslagen eener nieuwe poezie hier en daar een scherpe critiek gegeven op het werk van Jac. van Looy. Zo noemt hij hem o.a. ‘een ritmenlooze visuel’, ‘een motorisch doove’ en weet ik wat al meer.Ga naar voetnoot2) Deze critiek was eenzijdig, dus onbillijk. Maar geheel ten onrechte was zij m.i. niet. Ook Van Eeden was niet enthousiast over het werk van Van Looy.Ga naar voetnoot3) Ik weet niet hoe | |
[pagina 413]
| |
de lezers over bovengenoemde constructies denken; persoonlijk heb ik er geen bewondering voor, deels omdat zij onhollands zijn, deels omdat mij de rythmische waarde er van ten enenmale ontgaat.Ga naar voetnoot1) Desniettemin heb ik voor Van Looy om zijn zin voor de werkelijkheid, om zijn groot plastisch vermogen en zijn milde humor een grote bewondering. Maar men kan een grote bewondering hebben voor het werk van een kunstenaar zonder nochtans alles te slikken, wat hij ons belieft voor te zetten. Amsterdam. G. Karsten. |
|