De Nieuwe Taalgids. Jaargang 30
(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 340]
| |
en zijn Antwerpsche vrienden, Anton van Duinkerken over Erasmus en de letterkundige kritiek. | |
Aug.Gerth Schreiner wijdt een artikel aan de dichter Jan Jansz Starter. In de Kroniek der Nederlandsche Letteren beoordeelt Anton van Duinkerken Nieuwe Erasmiana, o.a. van Nico van Suchtelen en van Garmt Stuiveling. | |
De Nieuwe Gemeenschap III, nummer 4-5.H. Kuitenbrouwer en Ad. Sassen geven een verantwoording van de keuze in hun Bloemlezing van Katholieke Poëzie na 1900. | |
Nummer 6.H. Kuitenbrouwer bespreekt twee bundels Strijdpoëzie, nl. de 1 Mei-gedichten van Fundament en Ochtend-appèl van ‘jonge Dietschers’. | |
De Vlaamsche Gids. Juli.F. Malherbe geeft 'n Korte Samenvatting van die jongste Afrikaanse letterkunde. Hij bespreekt de Publikasies van ongeveer 1929 tot 1934, voornamelijk de poëzie van Leopoldt (Skoonheidstroos), Totius (Passieblomme) en de jongere W.E.G. Louw (die Ryke Dwaas). Uitvoerig behandelt hij de Publikasies van het vruchtbare jaar 1935, waarin een viertal jonge Kaapse dichters optraden. Onder hen munt uit Van Wyk Louw (Alleenspraak), bij wie de vernieuwing in de richting van ‘'n streng individualisme’ het duidelijkst uitkomt. Als prozaschrijvers onderscheiden zich Mikro (Pelgrims), C.M. van den Heever (Somer) en Abr. H. Jonker (Najaar). De dramatische literatuur ‘moet nog groei om te bloei’. - M. Rutten bespreekt in de ‘Kroniek der Nederlandsche Poezie’ Uitingen van een kwarteeuw Vlaamsche poëzie, nl. twee dichters uit de school van Karel van de Woestijne: Willem Elsschot, die Verzen van Vroeger publiceerde, en Firmin van Hecke, die zijn Gedichten liet herdrukken. Daarnaast, uit de school van Van Ostaijen: Gaston Burssens, wiens jongste werk (French en andere Cancan) tekenen van ontbinding vertoont en P.G. Buckinx (De Dans der Kristallen), een ‘ontbolsterend’ talent. Het meest geprezen wordt Maurice Gilliams (Het Verleden van Columbus). Het overzicht wordt besloten met het werk van Jan Vercammen (Het tweede Land) en van Julia Tulkens (Ontvangenis). | |
Aug.M. Rutten bespreekt de Coplas van Hendrik de Vries en de bloemlezing Moderne lyriek door C.J. Kelk en Halbo C. Kool. C.d.V.
N.B. De drie laatste bladzijden van deze rubriek moeten, wegens plaatsgebrek, tot de volgende maand uitgesteld worden. |
|