De Nieuwe Taalgids. Jaargang 30
(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
De Nieuwe Gids. Mei.H.H.J. Maas besluit zijn artikel over De psychologie van de vrouw in de litteratuur van alle tijden. - W. Kloos schrijft Over den dichter Max Kijzer, naar aanleiding van zijn Honderd kwatrijnen. | |
Juni.Max Kijzer schrijft over De dichter J. van Hattum. - W. Kloos geeft zijn Herinneringen aan den dichter Dr. H.J. Boeken, naar aanleiding van de herdruk van zijn Proza en Poëzie. | |
Stemmen des tijds. Mei.C. Tazelaar bespreekt Een vergeten document, nl. de roman Vincent Haman van W.A. Paap, waarvoor Menno ter Braak, bij de herdruk opnieuw belangstelling vroeg. | |
De Stem. Mei.Dirk Coster schrijft een karakteristiek bij de portretten van Fernand Toussaint van Boelaere en van Urbain van de Voorde. - In de Poëziekroniek vergelijkt A. Donker een viertal Nederlandse vertalingen van Paul Valery's Sylphide. Vervolgens beoordeelt hij Het Voorschot van Gerard Wijdeveld. | |
Juni.Mea Mees-Verwey bespreekt onder het opschrift Vrouwenspiegel het proefschrift van A.H.M. Romein-Verschoor over de Nederlandse romanschrijfsters. | |
Opwaartsche Wegen. Mei.In het artikel Zakelijk nieuws over nieuwe zakelijkheid ontwikkelt B. van Noort ernstige bezwaren tegen Tazelaar's boek Het proza der nieuwe zakelijkheid. - Hanno van Wagenvoorde bespreekt de kunstvorm van Het Ronddicht. - G. Besselaar beoordeelt in de rubriek Afrikaanse letterkunde de studie van P.J. Nienaber over D' Arbez as Skrywer. | |
Juni.H. de Bruin beoordeelt de roman Burgers in Nood van H.M. van Randwijk (Schreeuw als getuigenis) en de bundel korte verhalen De korte baan, verzameld door H. Marsman en E. du Perron. | |
[pagina 290]
| |
De Werkplaats. Mei.In de Kroniek der poëzie beoordeelt K. Heeroma verzenbundels van Roel Houwink (Witte Velden), Jan H. Eekhout (Machten) en Ab Visser (Facetten). Bovendien bespreekt hij Van Randwijk's roman Burgers in Nood, onder het opschrift Pamflet en Preek. | |
Juni.J. Haantjes toont zich onvoldaan over Littoria van de Schartens als ‘fascistische roman’. Uitvoeriger schrijft hij Over het werk van Marianne Philips, die sinds 1929 een vijftal werken publiceerde. - J. van Ham vervolgt zijn Geschiedenis van de Christelijke literatuur na '80, en beoordeelt Twee historische romans, van Siegfried E. van Praag en van Sam. Goudsmit. | |
Roeping. Mei.Gerard Knuvelder schrijft over Dichter en Gemeenschap, naar aanleiding van Donkersloot's inaugurele rede. - Pierre van Valkenhoff geeft het eerste deel van een artikel over Mr. A.C.W. Staring. | |
Juni.Pierre van Valkenhoff besluit het bovengenoemde artikel, vol waardering voor Staring als lyricus, als puntdichter en als verteller. | |
Tydschrift vir Wetenskap en Kunst. April.J.J. Dekker publiceert een voordracht over Die doel en betekenis van die studie van vreemde tale en lettere. - Elisabeth J.M. Conradie bespreekt Cyriel Verschaeve's Verzameld Werk. - D. Malherbe beoordeelt A.C. Bouman's Middelnederlandse Bloemlezing met Grammatika als een ‘welkome en betrouwbare gids’. - Marie Botha oordeelt ongunstig over het proefschrift van I.D. du Plessis: Die bydrage van die Kaapse Maleier tot die Afrikaanse Volkslied. | |
De Vlaamsche Gids. Mei.In de Kroniek van het Proza bespreekt Lode Monteyne o.a. Litteraire Twistappels van Joris Eekhout (met beschouwingen over Gezelle en Timmermans) en de roman Littoria van C. en M. Scharten-Antink. | |
Dietsche Warande en Belfort. Mei.In de Poëziekroniek beoordeelt René Verbeeck de dichtbundel Dans der kristallen van Pieter G. Buckinx, z.i. ‘het zuiverste, evenwichtigste en meest volmaakte dichtwerk van den laatsten tijd.’ | |
Leuvensche Bijdragen XXVII, No. 3 en 4.P.J. Nienaber maakt Enige taalkundige opmerkingen bij die Afrikaanse Bybelvertaling. - J.L. Pauwels beschouwt De consonantenverbinding | |
[pagina 291]
| |
is in het Nederlands, eerst in het dialekt van Aerschot, daarna - minder volledig - in overige Nederlandse en ontleende woorden. | |
Neophilologus XXI, afl. 3.G. Brom publiceert een voordracht over Rembrandt in de literatuur, met een uitvoerig overzicht van de wisselende beoordelingen in de loop der tijden. - Judica I.H. Mendels wijst op Een Phoneticus uit de 17de eeuw, nl. de Engelsman Francis Lodwick, die in 1686 een merkwaardige poging deed om een fonetisch alfabet te ontwerpen. - A.E.H. Swaen vervolgt zijn studie over Engelsche zangwijzen bij Hollandsche Dichters. | |
Onze Taaltuin. Mei.Jac. van Ginneken bestudeerde De prozamelodie van Willem Kloos in 1893. - H. Bezoen gaat na hoe B.G. Niebuhr over het Nederlandsch oordeelde. - G.S. Overdiep zet zijn Katwijkse dialektstudie voort met een bijdrage over Poon en zijn trawanten. - J. Wils beoordeelt de roman Bint van F. Bordewijk onder het opschrift Jazz in proza. - De taalkaart van A. Weynen handelt over de Boerenslobkous. - Jos. Smits W. beoordeelt het proefschrift van J. Pollmann: Ons eigen lied; J. Wils beoordeelt W. Kramer's Inleiding tot de stilistiek. | |
Juni.G.S. Overdiep wijdt een artikel aan de novelle Een Kroon voor Karel den Stoute van Mevr. Bosboom-Toussaint (Mevrouw Bosboom en Lucifer). - Jac. van Ginneken stelt de vraag Hoe loopt het met onze spelling af? en geeft de minister de raad, ‘ineens een streep te halen door de heele Spelling-Marchant’, vooral omdat ‘de toepassing van regel 5 en 6 tot een onmogelijke verwarring moest leiden.’Ga naar voetnoot1) - E. de Frémery schrijft over Het aesthetisch karakter van het vreemde woord, d.w.z. het effekt van het vreemde woord in een vers. - Jac. van Ginneken meent Het oudste gedichtje in de Nederlandsche taal ontdekt te hebben. - J. Wils beoordeelt de verzameling korte verhalen De korte baan, door H. Marsman en E. du Perron. - De taalkaart van A. Weyner geeft het woord Sajet. | |
Levende Talen. Juni.A. Tuinstra oppert bedenkingen tegen het streven naar een ‘Standaard-Nederlands’. - A.J. Schneiders | |
[pagina 292]
| |
maakt opmerkingen over Nederlands taalonderwijs in een kort artikel Richting of ruimte. - J. Hiegentlich geeft Aantekeningen bij 't lezen van Louis Couperus. - A. Zijderveld bespreekt uitvoerig het proefschrift van J. Karsemeyer over De dichter Jeremias de Decker. - A. de Bruyn beoordeelt Een Zuidafrikaanse Kunst van het Schrijven, door E.C. Pienaar en C.J. Langenhoven, - H.J. van Wielink beoordeelt Denkend Lezen van M.J. Langeveld en B.G. Palland. | |
Nova et Vetera 1936, nummer 1.Een vervolgartikel van Gerlach Royen over Nieuwe en oude spelling behandelt Grammatiese vormen: syntaktiese functies, en bestrijdt voornamelijk de misvattingen van J. van Mierlo. | |
Studiën, tijdschrift voor godsdienst, wetenschap en letteren. Mei.Joh. Heesterbeek beoordeelt onder het opschrift Oud en Nieuw een aantal zeer ongelijksoortige werken, namelijk J. van Mierlo's studie over het Roelantslied, de nieuwe uitgave van Poirters' Masker van de werelt afgetrocken en moderne werken van Anton van Duinkerken, Fr. van Oldenburg Ermke en C. Tazelaar. | |
Volkskunde XXXIX, alf. 4-6.V. Verhaegen beschrijft een groot aantal Volksspelen en Volksvermaken. - V. de Meyere schrijft over Volksgeneeskunde, nl. over Geneeskrachtige planten. - L. Beirens verzamelde spreuken en rijmpjes die betrekking hebben op Volksweerkunde. - J. de Vries pleit voor Een centraal archief voor volkskunde. Een groot aantal Boekbesprekingen en reprodukties van Vlaamsche Volksprenten besluiten de aflevering. | |
Ons Eigen Blad. Juni.Gerlach Royen zet zijn artikelenreeks over de buiging in het Nederlands voort met een bijdrage Uit der genitieven landsmuseum, met veel voorbeelden uit litteraire taal. | |
Museum. Mei.Gerlach Royen beoordeelt het proefschrift van J. Wils over De nominale klassificatie in de afrikaanse negertalen. | |
Juni.A.W.C. Zuidema beoordeelt Naturalisme en Romantiek van W.L.M.E. van Leeuwen. C.d.V. |
|