De Nieuwe Taalgids. Jaargang 30
(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |
Uit de nalatenschap van professor Stoett.I. Overschouder.Overschouder (overschoerGa naar voetnoot1) dient om aan te duiden, dat iets juist andersom bedoeld is dan men het uitdrukt. Het Ndl. Wdb. ontleent deze betekenis aan iemand overschouder aanzien, minachtend op hem neerzien, een verklaring, die mij niet bevredigt, daar ik niet kan inzien, hoe uit die minachting ongedwongen kan voortvloeien de bedoeling van het tegenovergestelde, averechts, andersom, ook al gaat de bewering gepaard met een spottende beweging.Ga naar voetnoot2) Naast het citaat, ontleend aan Constthoon. Juweel, 404Ga naar voetnoot3): ‘Het sal u noch wel gelucken, ick meen overschoer’, en de overige in het Ndl. Wdb. vermelde plaatsen, komt ‘overschouder’ voor bij Sartorius II, 3, 30: HipponacteoGa naar voetnoot4) laudatus praeconio. Seer gepresen, maer over schouder (= Adag. quaedam, blz. 57); Tuinman I, nal. 21: Gaat zo voort: gy zult' er wel komen, maar 't zal wat laat zyn, of overschouder (= nooit); Halma, 573: Hij zal 't u geeven over schouder, hij zal 't u niet geeven. Il vous le donnera par dessus l'épaule, c'est-à-dire, il ne vous le donnera pas; Sewel, 710: Zij zijn vrienden overschouder, they are friends over the left shoulder; Harreb. II, 260: Betalen, ja, over schouder; Van Dale6, 1681: Hij helpen, over schouder, 't lijkt er niet naar, ik geloof het niet; dat zou waar zijn, ja, over schouder, het is niet waar. Naast dit overschouder bezigde men in volkomen dezelfde betekenis zoals men (of de boeren) de pieken (of de spiesen) draagt; vgl. Idinau, 235: Als men seght: soo men de pijcken draeght
Dat is so veel, als, over schouder.
Die hem in sulcken lof be-haecht
En is noch s' deuchs noch prijs behouder.Ga naar voetnoot5)
| |
[pagina 264]
| |
Smetius (1590-1651), 194: Id quod narras verum est ghelijck de bouren de pijck dragen, scilicet achterlincx a tergo retrograde, contrarium eius vero similius est. Geuzenliedb. I, 9 (ed. E. Kuiper) of Van Vloten, Geschiedzangen I, 308: Den Paus is onsen Vader
Hij is van God vercoren
Hij verlost ons allegader
Niemant en blijft verloren;
Dus wilt vry vreucht orboren,
Ghy menschen onvertsaecht:
De Hel sal hy verstoren
Somen de spiessen draecht.
Beide zegswijzen komen ook verenigd voor bij Tuinman I, 327: Over schouder, gelijk de boeren de pieken dragen; de zin is 't geen bij de Latijnen genoemd word ironice, schimpswijze; Harreb. I, 72. In de plaats van overschouder treft men in de 16e eeuw aan achterwerts (over) of van achteren; vgl. Campen, 132: Achterwerts over alsmen die piecken dracht = Meyer, 64; Hand. d. Amour. B b. 2 r: L. Sy zijn ghestadich. A. Dat zijn sy van achteren, zoo men de pijcken in Vlaenderen draecht. Dit begrip ‘van achteren’ of ‘achterwerts’ wordt ook uitgedrukt in de synonieme zegswijze: gelijk de crevitsen (kreeften) gaen, blijkens V. Vloten, Geschiedzangen II, 247, waar een roomsspaansgezind Gentenaar zegt: Den Papauwen zal noch haer leven verdrieten,
Door de macht ende wijsheit des Princen van Oraignen,
Ghelijck de crevitsen gaen in Spaignen.
d.w.z. juist andersom, in 't geheel niet. Dit begrip naar achteren, achterwaarts, averechts ligt nu ook opgesloten in overschouder, waarbij dan gedacht is aan de wijze, waarop de piek of de speer wordt gedragen, n.l. achterstevoren, omgekeerd, met het stompe achtereind naar voren. Hierdoor wordt op verrassende wijze het mij lange tijd onbegrijpelijke perderiere duidelijk, dat volkomen hetzelfde betekent als ‘overschouder’; vgl. Coster Teeuwis de boer, vs. 303, waar de jonker aan zijn knecht de vraag stelt ‘wet herlicher is eyn schiffer wy eyn Jonker’. Als deze antwoordt dit niet te weten, beslist de jonker: ‘Ja den Joncker’, waarop de knecht mompelt: Ja y par dariere, seyt de Wael, waarmede | |
[pagina 265]
| |
hij wil zeggen een tegenovergestelde mening dus het omgekeerde te zijn toegedaan; vgl. ook Christenk. 2327: Wy meenden te bedrieghen, maer twas perderiere:
'tSop is in ons selfs oghen ghedropen.
Dit ‘perderiere’ is het fr. par derriere, verkeerd of averechtsGa naar voetnoot1) = overschouder. Uit de woordenboeken van Sewel en Halma is reeds gebleken, dat het begrip ‘overschouder’ in het Engels en in het Frans op dezelfde wijze wordt uitgedrukt. In de eerste taal kent men: over the left (shoulder), bijv. He is a very clever fellow over the left, d.i. voor wie het geloven wil; hiernaast het synonieme over the bender of eenvoudig overGa naar voetnoot2). Het adjectief left zal hier in een ongunstige betekenis zijn gebruikt, zoals meermalen in thans verouderde Engelse uitdrukkingen, daar uit niets blijkt, dat de piek altijd links gedragen werd. In het Frans spreekt men van être riche ou vertueux par-dessus l'épaule, d.w.z. het omgekeerde zijn van pijk of deugdzaam, niet rijk of deugdzaam zijnGa naar voetnoot3); faire quelque chose par-dessus l'épaule, ne point le faire du tout. De Engelse zowel als de Franse uitdrukking moet op dezelfde wijze worden verklaard als ons overschouder = omgekeerd, averechts, perderiere, zoals de spiesen of lansen worden gedragen en de ‘crevitsen’ gaan. Aan ontlening aan of uitbreiding van het begrip ‘minachting’ moet niet worden gedacht. F.A. Stoett. | |
[pagina 266]
| |
II. De fort is in de pels.Ga naar voetnoot1)Deze uitdrukking wordt in het N dl. W db. XII, 1023 verklaard als: ‘het ongeluk is geschied’, ‘het is te laat om het te voorkomen’, m.i. ten onrechte, wanneer men de plaats uit W.D. Hooft, Jan Saly, 44 vergelijkt met andere plaatsen, o.a. Maygift van verscheyde Vogelen, blz. 120: Meysjes hebben heur gebreken.
Meysjes die zijn haast versteurd.
't Is met Meysjes haast verbeurt.
Men mag niet een woordje spreeken
Ja niet eens zuur zien op Els
Of de fort is in de pels.
Coster, blz. 336, vs. 986:
Rod.
En praat my van geen Vrou, 'k mach van geen Vrouuen horen:
Want als men daar van rept verweekt men my tot toren.
Voort, voort, 't is al ghedaan, 't is hier te lang ghebeyt.
Lab.
Mit datmen van een wijf praat is allelia gheleyt,
Daar mee nu weer aan 't rasen, de fort is in de pels.
Op beide plaatsen moet, de fort is in de pels betekenen: het is mis, het is donderen, dus ongeveer hetzelfde als ‘allelia is gheleyt’, de pret is uit.Ga naar voetnoot2) Mag vergeleken worden: het zal er stinkenGa naar voetnoot3) of vuilenGa naar voetnoot4)? In het Ndl. Wdb. zal men tevergeefs deze uitdr. zoeken i.v. fort (crepitus ventris), daar dit woord geheel ontbreektGa naar voetnoot5); een afleiding vindt men evenwel geciteerd onder | |
[pagina 267]
| |
het artikel forsig, waar we lezen: Segh ick het heur eens, se blaest en wordt soo fortigh (sic), dattet mijn woortjes dooft, V.Swol, Margr. 8. Ik geloof niet, dat we met een verschrijving voor ‘forsig’ te doen hebben, doch zie er een afleiding van ‘fort’ in met de betekenis schamper, smalend, dus syn. met scheetschGa naar voetnoot1) en strontigGa naar voetnoot2), wellicht ook met dreutsch, als we tenminste verwantschap met dreutel (keutel) mogen aannemen. | |
III. Vollick van de breyde Kous.In Bredero's Klucht van de koe, komt (vs. 482) de gauwdief aan de herberg 'tswarte paert, waar op zijn kloppen Giertje, de waardin, hem opendoet. Op zijn vraag: Wel is hier niemant inne? antwoordt zij: Ja's Kaalis kynt, ay lieve komt mee binnen
Hier is noch mier van iou vollick, vande breyde kous.
Knuttel verklaart deze laatste woorden door: van licht allooi, volgens Van Rijnbach ten onrechte, die aan kous de betekenis toekent van ‘gepraat’ en ‘vollick van de breyde kous’ verklaart door: mensen die van lang en veel (= breyde) praten houden, plakkers. Van Rijnbach merkt zelf reeds op, dat breyde = breede niet past in het dialect van Bredero's kluchten: men zou briede verwachten. Dit bezwaar wordt uit de weg geruimd, als men ‘breyde’ opvat als gebreide = gevlochtenGa naar voetnoot3). De leden der ‘Kalisbende’ zouden dan kousen dragen van gevlochten touw. Dat men hier niet moet denken aan de ‘netteboeven’ blijkt voldoende uit het artikel van Dr. Enklaar in Tijdschrift LIV, blz. 136 vlgg., waar als zeer waarschijnlijk wordt medegedeeld, dat men onder het net een bedelzak moet verstaan, die ‘in ledigen staat, ook wel als kleedingstuk of als hoofdbedekking diende’. F.A. Stoett. |
|