| |
| |
| |
Uit de tijdschriften.
(Maart - April).
De Gids. Maart.
Urbain van de Voorde geeft een beschouwing over De kunstenaar en zijn tijd. - P. Valkhoff trekt een parallel tussen Couperus en Lombard, naar aanleiding van De Berg van Licht, een roman die z.i. onderschat en miskend is, wat evenzeer het lot geweest is van L'Agonie, door Jean Lombard in 1888 uitgegeven. - Anton van Duinkerken vergelijkt in de Kroniek der Nederlandsche Letteren Potgieter's Jonge Priester met het gedicht Van een Monnik door Louis de Bourbon, onder het opschrift ‘Het coelibaat als lyrisch motief’.
| |
April.
H. Brugmans wijdt een artikel aan de vraag: Wat is classicisme? - Anton van Duinkerken houdt in de Kroniek der Nederlandsche letteren een ‘Mijmering over Hollandsche romans, vijftig jaar na de dood van Mevrouw G. Bosboom-Toussaint’, waarbij hij onderzoekt wat de norm voor de belangrijkheid van een roman eigenlijk is.
| |
De Nieuwe Gids. Maart.
F.A.E. Batten schrijft Over Louis Couperus. W. Kloos behandelt in zijn Kroniek Reinier van Genderen Stort.
| |
April.
H.H.J. Maas vervolgt zijn artikel over De psyche van de vrouw in de litteratuur van alle tijden. - A. Hallema geeft enige bio- en bibliografische aantekeningen over Juliana Cornelia Barones de Lannoy en haar dichterlijk klaverblad te Geertruidenberg. - W. Kloos bespreekt In extremis van De dichter Louis de Bourbon.
| |
De Stem. April.
Dirk Coster geeft een Inleiding tot de Zuid-Afrikaansche Dichtkunst bij een ‘Suid-Afrikaanse Versameling’ uit jongere dichters, saamgesteld door Uys Krige.
| |
Stemmen des tijds. April.
G.M.J. van Roessel publiceert een studie over Mevrouw A.L.G. Bosboom-Toussaint.
| |
Roeping. April.
Gerard Knuvelder beoordeelt de bloemlezing Dichters der Middeleeuwen, samengesteld door Dr. W.H. Beuken en ingeleid door Anton van Duinkerken.
| |
Opwaartsche Wegen. Maart.
A.J. van Dijk eert Willem van Mérode, 25 jaar dichter, wiens dichterlijk leven ‘een lange biecht’
| |
| |
geworden is, een ‘zoeken en tasten langs vele wegen’. - Roel Houwink ontwikkelt zijn bezwaren tegen Top Naeff's roman Een Huis in de Rij, onder het opschrift Op dood spoor.
| |
April.
C. Rijnsdorp beoordeelt de roman Gesloten grenzen van J.K. van Eerbeek onder het opschrift Een dramatisch moralist. In een rubriek Afrikaanse letterkunde bespreekt G. Besselaar de bundel Die ryke Dwaas van W.E.G. Louw.
| |
De Werkplaats. Maart.
K. Heeroma schrijft een waarderend artikel Bij Willem de Merode's dichterjubileum. - W.J.C. Buitendijk bespreekt Het geuzenlied als volkslied. - W.A.P. Smit beoordeelt het jongste boek van J.K. van Eerbeek: Gesloten grenzen, G. Kamphuis de Nieuwe Gedichten van M. Nijhoff, die hij als ‘een dichter in de voorhoede’ beschouwt. - W.A.P. Smit maakt een losse aantekening bij F. van Oldenburg Ermke's boek Van Alberdingk Thym tot Van Duinkerken en Kuyle.
| |
April.
W.A.P. Smit bespreekt Uit den Muiderkring van P. Leendertz, en bepleit een grondiger studie van Hooft naast die van Vondel. Dezelfde beoordeelaar noemt de historische roman Obbe Philipsz van B. Stroman ‘een mislukt experiment’. - J. Haantjes beoordeelt de bundel De menschen hebben hun gebreken van Anton van Duinkerken. - J. van Ham begint Een geschiedenis van de Christelijke literatuur na '80.
| |
De Vlaamsche Gids. April.
De Kroniek der Nederlandsche Poëzie, door M. Rutten, is gewijd aan Henriëtte Roland Holst, naar aanleiding van haar jongste bundel, gekarakteriseerd als ‘Dichteres van de ascese’. Daarbij sluit zich een reeks kortere besprekingen aan van ‘vogels van diverse pluimage’, Noord- en Zuid-Nederlanders.
| |
Dietsche Warande en Belfort. Maart.
Gerard Walschap schrijft over ‘Opbouwende’ en ‘afbrekende’ kritiek. - Een uitvoerig artikel van Bert Ranke is getiteld Vermoedens en bedenkingen rond Karel van de Woestijne's jeugd, waarbij hij verschillende eigenaardigheden tracht te verklaren uit een ‘minderwaardigheidsgevoel’ tijdens zijn jeugd. - Urbain van de Voorde bespreekt French en andere Cancan, een bundel verzen van Gaston Burssens. De Kroniek van het Vlaamse proza, door Paul de Vree, is gewijd aan Boerenpsalm van Felix Timmermans en Hans van Malmedy van Filip de Pillecijn.
| |
| |
| |
Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaamsche Academie. Juni.
E. de Bom somt op wat Willem Kloos over de Vlaamsche Letteren geschreven heeft, vooral in de latere jaren. - Prosper Arents geeft, als proeve van bibliographie, een overzicht van De Vlaamsche schrijvers in vertaling. - Cam. Huysmans publiceert een voordracht Over ‘Reinaert’ en ‘Ulenspiegel’, de ‘glanspunten in de geschiedenis van onze letterkunde’.
| |
Juli.
F.V. Toussaint van Boelaere en Felix Timmermans publiceren hun redevoeringen, uitgesproken bij de Tony-Bergmann-hulde te Lier. - M. Sabbe putte uit De Plantijnsche Werkstede de gegevens voor de Arbeidsregeling, tucht en maatschappelijke voorzorg in de oude Antwerpsche drukkerij. Ten slotte de beoordeling van de uitgeschreven prijsvragen.
| |
Aug.
J. van Mierlo wijdt een uitvoerige, interessante studie aan Willem van Afflighem, als auteur van het Leven van Jesus en van het Leven van Sinte Lutgart. Hij bevestigt dus de onderstelling van C.C. de Bruin omtrent het auteurschap van het zogenaamde Limburgse Leven van Jezus en gaat de letterkundige verdiensten en het leven van Willem van Afflighem in biezonderheden na.
| |
Onze Taaltuin. Maart.
Als slot van zijn beschouwingen wijst Jac. van Ginneken op De reeksen en cirkelgangen in het grammatisch systeem. Bij de eerste neemt hij een nul-categorie aan, vanwaaruit een positieve reeks omhoog en een negatieve omlaag gaat. De cirkelgang neemt hij o.a. waar bij het tijdensysteem in het Frans en bij de aspect-verhoudingen. - G.S. Overdiep bestudeerde De Middelnederlandsche imperatief en merkte herhaaldelijk incongruentie op tussen de aanspreekvormen en de imperatieven zonder en met t, welke laatste hij stilistisch uit affect of emphase wil verklaren. - Willy Dols bespreekt Nog cens de Limburgsche stoottoon, naar aanleiding van N. van Wijk's artikel in ons tijdschrift (XXIX, 405). - De dialektkaartjes van Ant. Weijnen betreffen De woorden voor melk en karnemelk.
| |
April.
Jan Grauls (Uit de spreekwoorden van Pieter Bruegel) verklaart ‘Een oude zegswijze en een oud gebruik: hij cust het rincxken vander dueren’, letterlijk toepasselijk op een oud gebruik van de minnaar, en figuurlijk gebruikt voor: ongelukkig zijn in de liefde, blijkens tal van aangehaalde plaatsen. - In een uitvoerig artikel over Zinsvormen en woordvormen wijst G.S. Overdiep o.a. op het belang van ritme en intonatie, die
| |
| |
vaak de zinsvorm bepalen. - H.L. Bezoen onderzocht een lijst van Twentse woorden van A. Ballot, een kostbare bron die Gallée voor zijn woordenboek gebruikte. - J. van Mierlo (Eenheid of verscheidenheid?) betoogt dat ‘cultuurtaal onderwerping eist aan een vaste taalnorm’. - G.S. Overdiep (Dramatische historie bij Hooft) bespreekt uit stilistisch oogpunt het slot van ‘Henrik de Grote’.
| |
Levende Talen. April.
P.N. Dezaire schrijft over Schoonheid en Maatschappij. - W. Kramer behandelt De plaats van de ‘spraakkunst’ in een geconcentreerd moedertaalonderwijs. Zijn conclusie komt overeen met die van moderne Duitse taalpedagogen: voor de lagere klassen acht hij een systematische behandeling ‘vrijwel nutteloos, eer taalbedervend dan taalopbouwend’. ‘Eerst in de hogere klassen zijn de leerlingen rijp voor zulke studie’. - A.J. Schneiders bepleit het houden van voordrachtwedstrijden bij het onderwijs. - A.J. de Jong beoordeelt de Zeventiende-eeuwsche syntaxis van G.S. Overdiep en het proefschrift van L.A.H. Albering; Gerlach Royen beoordeelt afwijzend de Poging om te komen tot een grondslag voor een vergelijkende grammatica van J.L. Pierson en waarderend de Hollandse dialektstudies van K. Heeroma.
| |
Vondel-kroniek VII, nummer 2.
G. Kazemier wijst op verband tussen Vondel's Lucifer en Luther. Hij gaat zover, dat z.i. ‘de parallel Luther-Lucifer herhaaldelijk naar daden en levensomstandigheden vrij nauwkeurig’ aan te wijzen is. Zijn conclusie luidt voorzichtig, dat Vondel ‘ook gedacht heeft aan de grote Duitse kerkhervormer’. - J.F.M. Sterck toont aan dat de belangrijke uitgaven die de Keulse boekhandelaar Calcovius uitgaf, te Amsterdam bij Blaeu gedrukt werden. Vermoedelijk was dat ook het geval met Vondels werken van 1645 en 1646, die te Keulen in de Nieuwe en in de Oude Druckery gedrukt heetten te zijn. Onder de vele interessante Kantteekeningen vermelden wij de bespreking van Uit den Muiderkring van P. Leendertz en van een Duits boek over Philips Koninck van Horst Gerson, belangrijk voor de verhouding van deze schilder en zijn oudere vriend Vondel.
| |
Ons Geestelijk Erf. X, afl. 1.
J.B. Poukens besluit zijn artikel over de door hem ontdekte, grotendeels onbekende Preeken van Jan Brugman.
| |
| |
| |
Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde LV, afl. 2.
P.H. Greiner wijdt een uitvoerige studie aan Harpoen en ‘verkeerde’ Harpoen. Twee dichterlijke petities in de vorm van een theologisch debat. Hij betoogt dat Vondel's Harpoen steeds verkeerd begrepen is, en onvoldoende in verband gebracht met de omstandigheden van 1630. Godefried en Wolfaert zijn niet tegenover elkaar geplaatst als typen van de goede en de slechte prediker, maar als de vredelievende prediker uit de oude tijd en de stokebrand van 1630. Dat een aanval op het Calvinisme bedoeld is, blijkt vooral uit het strijdgedicht. Door deze beschouwing komt de Harpoen in ander licht te staan. In verband daarmee weet de schr. menige plaats juister te interpreteren. - G.G. Kloeke vond in de dialektenquêtes van 1879 en 1895 stof voor een studie en een kaart over het woord Woensdag, waarbij vooral de oude vorm Weunesdag merkwaardig is, als een Ingwaeoons relikt. - G.W. Wolthuis toont aan dat Het dispuut der Wiskunstenaars bij Langendijk (vs. 539-540) eerst begrijpelijk wordt, als men een oude drukfout verbetert. - B. van den Berg wijst op de Bronnen van Bakhuizens novelle ‘Culemborg’. - G.A. Nauta (Vondel-Rebolledo) vond een gedicht van Rebolledo, waartoe Vondel waarschijnlijk de stoot gegeven heeft. - De Kleine Mededelingen betreffen de woorden bieten, in Ned. Wdb. II, 1561 (A. Beets), Mnl. baeyen, Oostned. beeën (H.L. Bezoen), op redut zijn (G. Karsten), praatjes vullen geen gaatjes; in den put zitten (G.A. Nauta).
| |
Museum. Maart.
J.W. Muller beoordeelt Mansion's boek over De voornaamste bestanddeelen der Vlaamsche plaatsnamen; D.C. Hesseling beoordeelt The Achievement of Afrikaans, door T.J. Haarhoff en C.M. van den Heever.
| |
April.
J.F.M. Sterck beoordeelt de bundel studies Uit den Muiderkring van P. Leendertz.
| |
Eigen Volk. April.
Een artikel van Ant. Weijnen, met schetskaartjes, handelt over Enkele toevallig gevonden isoglossen in Midden-Limburg.
| |
Ons Eigen Blad. Maart.
Gerlach Royen verzamelde een groot aantal leerzame Buigingscuriosa.
| |
April.
Dezelfde schrijver bracht veel materiaal bijeen Uit 's genitiefs panoptikum.
C.d.V. |
|