De Nieuwe Taalgids. Jaargang 30
(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||
Een onderzoek omtrent spraakverbetering.Proeven betreffende Spraakverbetering. J.J. Boolen met medewerking van Dr. L. Kaiser. (Didaktische Monographieën, VI. J.B. Wolters, Groningen-Batavia, 1935.)Dr Kaiser en collega Boolen hebben een onderzoek gedaan met de bedoeling om ons inzicht in de methode van het moedertaalonderwijs te verhelderen, hetgeen m.i. zeer lofwaardig is. Van elke poging om dit onderwijs vooruit te brengen dient de goede bedoeling gewaardeerd te worden; ook van deze. De experimentators hebben naar aanleiding van een vraag van prof. Kohnstamm naar de wenselijkheid van ‘het betrekken van de phonetische tekens bij een stelselmatig onderricht in de beschaafde uitspraak van het Nederlands’, een proef in phonetische transcriptie genomen op zes leerlingen en daaruit enige conclusies getrokken. We menen, hoeveel waardering we voor de bedoeling hebben, dat we hun werk onze instemming niet kunnen geven, omdat het niet op een voldoend brede basis is verricht en de conclusies grotendeels cliché's zijn of met het onderzoek slechts zeer weinig te maken hebben. Op de vraag van prof. Kohnstamm hadden de onderzoekers hem een desbetreffende literatuuropgave kunnen geven òf zo nodig een kort resumé van hetgeen omtrent deze materie reeds gepubliceerd is en hem kunnen verwijzen naar grammatica's met oefeningen, die zovele bewijzen zijn van een reeds lang door de prakrijk aanvaard bevestigend antwoord op zijn vraagGa naar voetnoot1); bovendien had de heer Boolen hem de resultaten van zijn zesjarige praktijk aan de Gem. Kweekschool voor Onderwijzers te Amsterdam kunnen mededelen, waar ‘het systematisch gebruik der phonetische tekens tot bevordering van de juiste uitspraak’ wordt beoefend. Dit alles wordt evenwel volkomen verzwegen - op grond waarvan horen we niet - en de onderzoekers beginnen hun speurtocht naar ‘de enig juiste wijze’ (pag. 5) van spraakonderwijs. Het onderzoek begint met ‘een bezoek’ aan een aantal scholen, welk bezoek uitwijst dat ‘over het algemeen de toestand gunstiger | |||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||
was dan we hadden vermoed en dat de toestand zeker gunstiger was dan voor een 20-tal jaren terug.’ Laten we veronderstellen, dat dit ‘bezoek’ een degelijk onderzoek is geweest, getoetst aan tastbare normen - hoe is het dan mogelijk, dat de onderzoekers niet onmiddellijk zijn gaan zoeken naar de oorzaken van de geconstateerde verbetering? Dit zou toch het eerst nodige zijn geweest, en had een grondslag kunnen vormen voor hun eigen onderzoek. Hoe wil men opereren als men zijn operatiebasis niet kent. Evenwel blijkt dit verschijnsel hen tot geen enkele vraag in bepaalde richting te hebben geprikkeld; ze beginnen mir nichts dir nichts met hun onderzoek. Dit komt dan in het kort hierop neer, dat hun proefpersonen een verhaalfragment moeten lezen en een paar zinnen vrij spreken, wat op een grammofoonplaat wordt vastgelegd. Daarna wordt aan de proefpersonen het phonetisch schrift geleerd, ze worden enige tijd geoefend in het lezen en verbeteren van de bewuste fragmenten en hun uitspraak wordt daarna weer opgenomen. De uitspraak blijkt dan wat verbeterd en de onderzoekers besluiten hieruit, dat ze naar de enig juiste wijze hebben gewerkt. Het leren van het phonetisch schrift gaat buitengewoon snel: ‘waar de proefpersonen hoofdelijk werden behandeld bleek een half uur voldoende’ (pag. 15). We zullen de onderzoekers op hun eerlijk gezicht geloven, zelfs als we weten, dat er bij die proefpersonen twee kinderen van tien jaar waren, maar ze hadden niet mogen nalaten ons het geheim van deze wonderlijke methode mede te delen, nòch terwille van henzelf, nòch terwille van ons; als ze evenwel een pagina verder vertellen, dat bij deze proefpersonen het inzicht in ‘assimilatieverschijnselen, in- en uitwendige sandhi, enz. doorbreekt’, dan moeten we wel veronderstellen dat ze zes wonderkindertjes hebben uitgepikt. Ook dàn nog houden we evenwel bezwaren tegen de methode: bij de proefpersonen zijn o.a. twee leerlingen van de Gem. Kweekschool te Amsterdam, die voor hun eindexamen zitten (pag. 11); deze hebben dus, volgens het programma dier school, al minstens drie jaar het phonetisch schrift beoefend en gedurende diezelfde tijd is getracht hen inzicht in klankverschijnselen bij te brengen; waarom hebben de onderzoekers (één van hen heeft deze leerlingen zelf les gegeven) nagelaten deze feiten mede te delen, of althans ons niet verteld op welke wijze ze hiermee rekening hebben gehouden? Er blijven trouwens meer raadsels: Collega Boolen had blijkbaar nooit gehoord, dat zijn beide leerlingen, die | |||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||
hij tot proefpersoon koos, een sterk dialectische uitspraak hadden, want hij onderzocht ze ‘omdat het hoofd van de leerschool herhaaldelijk aanmerking gemaakt had op hun dialectische uitspraak’ (pag. 11). Dat wordt toch wel een beetje gek, als wij door buitenstaanders op de slechte taal van onze leerlingen moeten worden gewezen. En waarom moet hij nog eens ‘proberen’ hoeveel tijd het klassikaal leren van de phonetische tekens vordert (pag. 16)? Hij had immers de gegevens van minstens 15 klassen (ik ben wèl ingelicht), waar hij dat al had gedaan, tot zijn beschikking moeten hebben. Bovendien kon hij gebruik maken van de gegevens over een reeks jaren van tientallen collega's. Op welke gronden vindt hij dit alles waardeloos? Het blijft volkomen onverklaarbaar. Wanneer na het beëindigen der instructie de leerlingen weer worden onderzocht en hun lesje op de plaat opgenomen (wat wel een aardige variatie is naast de contrôle van twee teksten), blijkt de uitspraak van deze leesstukjes verbeterd te zijn. De onderzoekers betreuren het, dat ze deze uitspraak niet kunnen toetsen aan een standaarduitspraak en hopen op het werk van een commissie, die deze zal vaststellen. Wij delen deze hoop niet, want òf deze commissie zal een zeer uitgebreid, jaren tijds vorderend onderzoek moeten instellen en dan misschien alleen nog maar kunnen constateren, hoe de uitspraak van de helft +? verschilt van de helft -?, òf ze zal een standaard-uitspraak moeten construeren naar toevallige smaak en toevallig inzicht van toevallig gekozen personen, een doctrinair vastgestelde uitspraak, die even weinig waarde heeft als de geslachtslijst van Van Hoogstraten bijv.Ga naar voetnoot1). We nemen dus liever genoegen met de ‘subjectieve’ opgaven van de onderzoekers - inderdaad dit resultaat was te verwachten: er zijn heel wat leerkrachten, die het vóór hen ook hebben geconstateerd. Maar hieruit mag niet geconcludeerd worden, dat het gebruik van het phonetisch schrift de enige juiste methodiek is (pag. 5). Ik zelf ben een voorstander van het gebruik van dit schrift; ik moet echter erkennen, dat ik prachtige resultaten heb gezien bij collega's die het niet gebruiken en ook bij onderwijzers, die in alle eenvoud dezelfde methode hebben uitgevonden als de onderzoekers, uitgenomen de phonetische tekens. | |||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||
Evenwel zijn de onderzoekers er volkomen naast, als ze denken, dat wij langs deze vrij algemeen en door hen ook gevolgde weg, de kinderen algemeen beschaafd kunnen leren spreken. Wel zou dit volgens hen moeten, want ‘het is nutteloos het over verdere ontwikkeling te hebben, voordat de leerling behoorlijk spreken kan (bedoeld wordt in A.B.); vóór dit tijdstip is zijn werkelijke opvoeding nog niet begonnen’ (pag. 5). Ze zullen ons niet kwalijk nemen als we maar veronderstellen, dat ze het zó erg niet menen. Het hoogste wat we kunnen bereiken is het lezen en spreken op school in algemeen beschaafde klanken.Ga naar voetnoot1) De rest komt van buiten, negatief òf positief. Misschien is het niet ondienstig de onderzoekers een paar wenken te geven: Hebben ze nooit opgemerkt, dat sommige leerlingen na de grote vacantie weer zo slecht articuleren en dat er zijn, die, als ze enige jaren onder onze contrôle weg zijn, weer geheel dialectisch spreken? - Ik heb één van de proefpersonen, Kees P., enige tijd geleden toevallig ontmoet: zijn uitspraak vloekte tegen de meest milde norm en van de verbeteringen in het enquêteverslag vermeld, was niets te bespeuren. Natuurlijk niet. Als de onderzoekers zo voorzichtig waren geweest eens te onderzoeken, welke elementen de ontwikkeling tot het A.B. beheersen en rustig een vijftal jaren hadden geëxperimenteerd, dan zouden ze wéér hebben ontdekt, wat in de vakkringen hieromtrent al geruime tijd bekend is. Hun onderzoek is te onbekookt, te snel en te slordig geweest; zelfs phonetische en orthografische tekens worden bij de vermelding der resultaten dooreen gehaspeld (pag. 13, 18e r.v.bo.; 2e r.v.o.; pag 14, 6e r.v.o.); ochends, 's morges, zoas, zadoek, vÄ•der worden zonder meer ‘uitzonderlijke Amsterdamse’ afwijkingen genoemd (pag. 13 en 14). Behalve de negatie van al het gesignaleerde, worden dus ook nog de resultaten van dialektstudie verwaarloosd. Het resultaat van dit ‘onderzoek’ formuleren de enquêteurs in de volgende ‘conclusies’:
| |||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||
Het is in verband met het voorafgaande duidelijk, dat de onderzoekers zich hier in de naamgeving hebben vergist. Ze schrijven ‘conclusies’ en zullen bedoelen ‘korte samenvatting mitsgaders enkele wensen’. Het is heel jammer, dat het phonetisch laboratorium dit onderzoek heeft gedaan: ze zou in die tijd, óók voor het onderwijs, zulk uitnemend werk hebben kunnen verrichten. We begrijpen de vraag van prof. Kohnstamm, hij kan natuurlijk niet op de hoogte wezen van de stand van andere vakken; we begrijpen óók, dat Dr. L. Kaiser, gaat zoeken naar dingen, die allang vast staan, maar we begrijpen niet, dat de neerlandicus hier geen deskundige leiding heeft gegeven en - was hij daartoe door het een of ander verhinderd - de uitgave van dit dilletantisch onderzoek niet heeft tegengehouden. Nòg zo'n publicatie en het phonetisch laboratorium te Amsterdam is bij de deskundige didactici in volslagen discrediet geraakt. R. Kuitert. |
|