De Nieuwe Taalgids. Jaargang 30
(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeoordelingen.Het Proza der Nieuwe-Zakelijkheid door Dr. C. Tazelaar. J.H. Kok. N.V. te Kampen, z.j.Van Alberdingk Thijm tot Van Duinkerken en Kuyle, overzicht van de jonge Katholieke Letterkunde in Nederland door Frans van Oldenburg Ermke. L.C.G. Malmberg. 's Hertogenbosch, 1935.Het werkje van Dr. Tazelaar, dat tot ondertitel draagt: ‘aanteekeningen over het nieuwste Nederlandsche proza’, | |
[pagina 188]
| |
behandelt dit proza in de volgende hoofdstukken: De reportageroman, De filmische roman, De simultanistische roman, De bekenntnis-roman (waarom deze Duitse vorm?), De vitalistische roman, De biografie in romanvorm. Men vraagt, als men dit leest, zich onwillekeurig af, of men inderdaad zoveel onderscheiden romansoorten bezit in het hedendaagse proza. Het komt me voor van niet. De hier onderscheiden eerste vijf soorten zijn m.i. eerder te beschouwen als verschillende aspecten van het zogenaamde vitalisme. Den Doolaard's romans b.v. zijn er sprekende voorbeelden van. Tot op zekere hoogte geeft de schrijver zelf dit ook toe, als hij schrijft: ‘De beide moderne literatuurvormenGa naar voetnoot1) liggen trouwens zeer dicht bij elkaar wat betreft hun effecten: het filmische is een belangrijk bestanddeel van den reportageroman en de reportage-constructie ligt ten grondslag aan den filmischen roman’ (blz. 27). En op blz. 60 rekent hij den reportagekunstenaar Den Doolaard tevens tot de vitalisten. Een ernstiger bezwaar is, dat de schrijver de hedendaagse prozakunst veroordeelt omdat ze teveel ‘dies-seitig’ is in plaats van ‘jen-seitig’, m.a.w. hij legt de literaire kunst in de cerste plaats een theologische maatstaf aan in plaats van een artistieke. Ik leg hierbij vooral de nadruk op de woorden in de eerste plaats. Wil hij de hedendaagse literatuur door een theologische bril bezien, dat is zijn zaak, maar het valt af te keuren als men dit in de eerste plaats doet. Literatuur is niet hetzelfde als een theologisch tractaat. Als men dit goed voor ogen houdt, kan men met dit werkje stellig zijn voordeel doen. Vooral de twee laatste hoofdstukken: De vitalistische roman en De biografie in romanvorm zijn zeer instructief. Het hierboven genoemde werk van Frans van Oldenburg Ermke ziet er uiterlijk zeer fraai verzorgd uit. Jammer dat dit geenszins van de inhoud kan worden gezegd. De schrijver toch mist elk historisch inzicht, heeft geen begrip van compositie en heeft niet de minste kijk op de juiste verhoudingen, zodat zijn boek een indruk van grote rommeligheid en oppervlakkigheid maakt. De auteur begint zijn beschouwingen met de tijd van Thijm en Schaepman. Wat lag nu meer voor de hand dan juist hun | |
[pagina 189]
| |
zo verschillende houding tegenover de tachtigers aan te tonen. Men leze hiervoor Thijms critiek op Emant's Lilith en vergelijke laarbij de hooghartige wijze, waarop Schaepman Van Deyssel meende te moeten afstraffen. Zelfs met de oprichting van ‘Van onzen Tijd’ stak Schaepman de draak.Ga naar voetnoot1) Poelhekke, die reeds in 1896 een studie schreef over ‘De dichter Willem Kloos’Ga naar voetnoot2) wordt slechts even terloops genoemd (blz. 59); zo ook kapelaan Binnewiertz, die in De Katholiek van 1899, blz. 243 een uitvoerige studie begon over de moderne poetiek (blz. 20 en 23). Ook de voortreffelijke criticus en literator Frans Erens moet het slechts met een paar regels stellen. De verdienstelijke literatuurhistoricus prof. Brom wordt als een stoute jongen in de hoek gezet (blz, 20) en een aankomend scribentje als Wim Snitker wordt geprezen (blz. 149). Waarom eigenlijk Van onzen Tijd werd opgericht, welk verschil er bestaat tussen de tijdschriften Roeping en De Gemeenschap wordt ons niet duidelijk gemaakt. Het vijfde hoofdstuk, waarin de Jongeren worden behandeld, begint met Pieter v.d. Meer de Walcheren, hierop volgen de Vlamingen, dan Gerard Bruning, een vrij zonderlinge indeling. De oude Kees Meekel wordt verderop zo maar tussen de jongeren ingeplakt. Ook het oordeel van den auteur over sommige literaire producten is vaak vrij zonderling. Een prul als Het Wereldorgel van Antoon van Duinkerken wordt opgehemeld (blz. 133), Coolen's novelle De man met het Jan Klaassenspel wordt tot ‘verreweg zijn beste boek’ verklaard (blz. 145). En zo zou ik verder kunnen gaan, maar basta. En toch zou er over de katholieke letterkunde van Thijm tot heden een interessant boek te schrijven zijn, maar dan na ernstige studie en grondig onderzoek. Uit dit boek kan men slechts leren hoe men het niet moet doen. G. Karsten. |
|